HET DORPSLEVEN IN CADZAND (periode 1865-1923)

Dit verslag is in 1965 opgetekend uit de mond van Abraham/Bram de Smidt jr. (1881-1952), zoon van prediker-evangelist Wouter de Smidt sr. (1838-1920) en Katholijntje Clicquennoie (1840-1923) uit Cadzand.
De beschrijving bestaat uit drie hoofdstukken:
-De voorvallen bij de grootvader van zijn aanstaande vrouw in de periode 1865 tot 1870 op hofstede De Vijverhoeve,
-Het huwelijk en de vestiging van de ouders van zijn aanstaande vrouw in de periode 1870 tot 1910 op de hofstede aan de Mariaweg,
-Het huwelijk en de vestiging van Bram de Smidt jr. en zijn vrouw in de periode 1910 tot 1923 in de Prinsestraat..

INLEIDING
Ik (Bram de Smidt jr.) wil je iets vertellen over het leven van mama sinds haar jeugd. Om te beginnen wil ik een beetje verder teruggaan, tot de maand december 1865, dat is dus precies honderd jaar geleden. Wij, de kinderen, weten nog zo'n beetje hoe het leven in die tijd was, maar onze kinderen weten er minder over. Daarom ga ik zo ver terug in de tijd.

Als we ergens naar toe wilden, had je als landbouwer keuze uit twee mogelijkheden, je ging te voet of met de kar (paardenwagen). De wegen waren in slechte staat en alleen de grootste waren verhard, alle andere wegen waren karresporen en daardoor onbegaanbaar in de winter. 's Zondags, als we te voet naar de kerkdienst gingen, droegen we laarzen om niet met natte voeten aan te komen.

Bijna alle boerderijen lagen in het buitengebied, soms heel ver van het dorp. Gaande van Breskens naar Cadzand, was het de laatste boerderij 3 kilometer voor aankomst in het dorp, en bijna alle velden in de omtrek van 2 kilometer behoorden daarbij. Naar deze boerderij (nu Vijverhoeve, Provincialeweg 1) wil ik je meenemen. Hij behoorde toe aan Izaak Cappon en Janneke Frelier, de grootouders van mijn moeder.

Periode 1865-1870, HOFSTEDE DE VIJVERHOEVE
Foto links: In 1835 is de hofstede eigendom geworden van Izaak Cappon (1805-1870), getrouwd met Janneke Frelier (1802-1882).
Het is 16 december 1865, 8 uur ’s avonds. De landbouwers met grote zonen en dochters hebben ’s winters geen ander personeel op de boerderij. De familie Cappon zit aan tafel om de laatste maaltijd van de dag te beginnen voordat ze naar bed gaan. Dus vader en moeder en hun 6 kinderen. Wat zeg ik? Zes?! Er zijn er slechts vijf, omdat een plek leeg is. Zoon Jannes is niet thuisgekomen. Papa kijkt al op zijn horloge, mama zwijgt, niemand zegt een woord, maar het is tijd om te beginnen met eten. Zoals gewoonlijk, is de maaltijd een bord karnemelkse pap. Ze zijn nauwelijks begonnen als de deur open gaat en Jannes verschijnt, buiten adem en bezweet, omdat hij hard had gelopen. “Goedenavond iedereen!” zegt hij, werpt een blik op de grote klok en op het gezicht van papa. Hij wil aan tafel gaan zitten, maar de strenge stem van papa belet hem dat: “Jannes, ga onmiddellijk naar bed!” “Ja, maar vader luister...” “Geen “Ja, maar”, ga heen, zeg ik je! Een kind dat nog geen 22 jaar oud is moet om 8 uur thuis zijn. Dat weet je, en omdat je 3 minuten te laat bent, ben je ongehoorzaam! Morgen praten we erover!” Jannes durft daar niets op te zeggen en gaat naar bed.

Eenmaal in bed, valt hij niet meteen in slaap. Hij vreest voor de volgende dag en ziet nog steeds het strenge en boze gezicht van zijn vader, maar hij heeft ook een warm gevoel in zijn hart, want hij ziet ook een ander gezicht. Het gezicht van een mooi jong meisje, dat vandaag haar 20ste verjaardag heeft gevierd, en heeft daar met andere jongeren aan deelgenomen zonder dat zijn ouders dat wisten. De volgende dag, na het ontbijt, als alle kinderen aan het werk zijn, moet Jannes voor de ouderlijke rechtbank verschijnen: “Leg nu uit waarom je gisteravond te laat was!” “Welnu, vader, in het dorp ontmoette ik de kinderen van Izaak de Bruyne van de boerderij bij de duinen (Lange Strinkweg 1), en ze nodigden me uit om met hen mee te gaan omdat ze een verjaardag thuis vierden, dus ging ik mee. Ik kon niet weggaan voordat de maaltijd voorbij was, en met deze slechte wegen, duurt het een uur om hier te komen.” “Welke van de 8 jongens vierde zijn verjaardag?” Jannes heeft deze vraag niet verwacht, hij bloost en zegt: “Geen enkele!” “En je vertelde me...? Ah ah, nu begrijp ik het, het was natuurlijk één van de vijf dochters! Welke?” Jannes ziet dat hij niets kan verbergen en antwoordt: “Het was Anne-Catherine die haar 20ste verjaardag vierde”, en met verzameling van al zijn moed, voegt hij eraan toe: “En Vader, wij houden van elkaar!” Het hoge woord is eruit en hij slaakt een zucht van verlichting. Hij kijkt naar het gezicht van zijn vader die nadenkt. Hij ziet geen boosheid meer. Na een moment spreekt papa opnieuw: “Jannes, ik begrijp goed dat je op een dag zult willen trouwen. Over twee maanden, als je 22 jaar bent, wil ik je niet verbieden dit jonge meisje te bezoeken. Het is een eerlijke familie, en door de vroegtijdige dood...”

(Helaas ontbreekt er een pagina in het originele document. Echter, uit de informatie die we hebben gekregen, is de moeder van deze familie te vroeg overleden (Elizabeth Claerbaut, overleden op 27 juli 1851))

Periode 1870-1910, HOFSTEDE MARIAWEG
Lente 1870. Wanneer we het pad dat ons leidt naar de boerderij van Izaac Cappon te Cadzand volgen, zien we rechts van ons, in een veld, een grote drukte. Metselaars en timmerlieden bouwen aan een nieuwe boerderij (Mariaweg, nu Zuidzandseweg 22). De weg is inmiddels verhard (grintweg in 1854) en je kunt er vrij gemakkelijk overheen, dus is het een goede plek om een boerderij te bouwen op 2 km. afstand van het dorp, en je hebt geen hinder van de buren.
In deze boerderij zullen zich in de herfst vestigen, Jannes Cappon (1844-1907) en Anna Catharina de Bruyne (1846-1896). Hun huwelijk wordt voltrokken op 6 oktober 1870.
Uit dit huwelijk worden 12 kinderen geboren, Izaak, Jannes, een doodgeboren en Jacob. Het vijfde is een klein meisje, Janneke, dat op de leeftijd van 6 jaar overlijdt, de 6e Abraham, de 7e, een jongen, Adriaan, heeft slechts 5 weken geleefd, nog een Adriaan, Jozias en Pieter. Nummer 11 is weer een meisje, Elisabeth, geboren op 31 december 1885. De 12e was nog een zoon, Mattheus.

Dus kort samengevat, Mama (Elisabeth, mijn toekomstige vrouw) is het enige meisje tussen de acht broers. Geen wonder dat ze de voorkeur geeft aan buiten spelen met haar broers, dan alleen maar met een pop. De eerste jaren verstrijken kalm en zonder veel problemen, maar een kind dat 6 jaar wordt moet naar school, en daar beginnen de eerste problemen. Een school op 2 km van huis is geen probleem, maar die school in Cadzand is een openbare school en geen Christelijke, en haar vader wil dat zijn kinderen naar een Christelijke school gaan, die 6 km van huis in Groede staat. Dus op een mooie ochtend zien we van de boerderij van Cappon een klein meisje van 6 jaar tussen haar grote broers te voet naar school vertrekken. Als we heden ten dage 2 km moeten lopen lijkt dat ver, en 6 km is enorm. Maar in die tijd hebben de kinderen geen andere keuze dan te voet gaan, en een erg strenge vader heb je maar te gehoorzamen.

Hun vader (Jannes Cappon, mijn toekomstige schoonvader) heeft ook gezegd dat de jongsten niet elke avond naar huis zouden komen, want om elke dag 12 km. te lopen is te veel. Dus gaan ze op maandagochtend van huis en komen terug op vrijdagavond. De jongsten keren elke avond tot halverwege terug, waar ze blijven slapen in een huisje bij een oudere vrouw. Men kan zich eenvoudig voorstellen dat het voor de kleine kinderen treurig is om hun hun broers naar huis te zien gaan en zij gedwongen worden om daar te blijven, in een kleine kamer, slecht verlicht door een olielamp; de hele avond zittend rond de tafel, niet in staat om buiten te spelen. Vooral 's winters, is het zeer pijnlijk, in die lange donkere avonden met als enige metgezel, een oude vrouw van 70 jaar. Ik vond het niet verwonderlijk toen mama (mijn toekomstige vrouw) me vertelde, dat het passeren van deze plek haar en haar enige nog in leven zijnde broer een gevoel van walging gaf. Hoe graag zouden ze niet met de anderen naar huis zijn gegaan, waar hun ouders wachten, maar vader Jannes wil dat niet en zijn wil is wet. Elke zaterdag is een feestdag, de hele dag bij mama blijven. Helaas, het duurt niet lang, want het grootste ongeluk dat een man of kind kan overkomen is met hen gebeurd. Op 11 maart 1896, dus op de leeftijd van slechts 50 jaar, sterft moeder (mijn schoonmoeder). Wat een groot verlies! De enige vreugde en steun die mama voor haar was, is voor altijd verloren. Haar vader bekommert zich niet veel om haar, omdat ze maar een meisje is en in die tijd telden meisjes niet mee. Geen wonder dat mama (mijn toekomstige vrouw) zich in toenemende mate hecht aan haar broers, vooral degenen van ongeveer haar leeftijd.

Vanaf hun 10e jaar, zijn de kinderen oud genoeg om elke avond naar huis te komen en dus moeten ze elke dag 12 km lopen, 's zomers is dat nog te doen, maar ze lopen in elk weer: warm of koud, regen, mist, sneeuw, onweer, niets belet hen de tocht te maken. Je begrijpt dat ze het in hun jeugd niet gemakkelijk hadden.
In haar jeugd, had mama een heleboel grote wratten op haar handen. Ze heeft alles geprobeerd om ze weg te krijgen, maar niets hielp. Maar op een dag kwam één van de handelaren die regelmatig langs kwamen en vaak in de schuur sliepen, met een goede remedie: je moet het warme bloed van een muis op de wratten smeren. Zoals alle meisjes, had mama een grote angst voor muizen, maar de grote wratten waren haar een doorn in het oog, dus nam ze het vaste voornemen om het te proberen. Op een dag, hadden haar broers een levende muis gevangen en brachten die naar hun zus. Ze gaven haar hun zakmes om de muis te doden, en dan haar handen in te wrijven met het bloedende dier. Ze deed het met luid gegil en kloppend hart. U begrijpt dat het beangstigend klonk en dat ze overstuur was. Gelukkig is de remedie effectief gebleken en zijn alle wratten verdwenen.

Een meisje tussen zoveel broers wordt dikwijls geplaagd en natuurlijk vindt ze dat niet leuk. Als zoiets gebeurt, loopt ze snel naar huis en als ze bij de voordeur is, roept ze woedend allerlei verwensingen. Maar vreemd genoeg, als ze boos is, roept ze alles wat ze te zeggen heeft in rijm. Je zou zeggen dat ze in het Nederlands roept, maar helaas, je kunt het niet vertalen, maar het klinkt vermakelijk: “Ayaem-Kaan, Jas-Kas, Pieter-Schieter, Feelm-Spreemd” Ah ja, het is niet altijd vrede!

Elke zaterdag in de zomer en in de herfst en tijdens de drie weken lange zomervakantie hielp mama haar broers als koeienwachter. Ze lieten de koeien in de bermen langs de weg grazen. De weg was ongeveer twee en een halve meter breed met aan weerskanten een rand van een meter, en over de gehele lengte begrensd door een greppel. Dus alles wat er over de weg kwam, ging heel dicht langs koeien, maar de dieren waren eraan gewend om paarden, karren en voetgangers te zien passeren, en reageerden niet. Maar op een goede dag, toen de koeien genoeg gegeten hadden, gingen ze rustig op het gras liggen. De koeienwachters kregen dus alle tijd om te spelen en om rond te kijken. Plotseling, kijkend in de richting van het dorp, zagen zij een man zeer snel naderen, zonder dat hij leek te lopen. Hij zat ergens op en bewoog alleen langzaam zijn benen. Wat kan dat zijn? Ze liepen er dichter naar toe om het beter te zien. Toen hij naderbij kwam zagen ze een man, zittend op een groot wiel van 1,50 meter doorsnede met 2 pedalen en een klein achterwiel. “Dit moet een vélocipède zijn, heb ik horen vertellen.”, zei de oudste. “Wat een geluk dat we dat nu ook hebben gezien!” Maar de vreugde was van korte duur. De koeien, die nooit een dergelijk apparaat hadden gezien, dat als een raceauto met een snelheid van 10 tot 12 km per uur op hen af kwam, waren zeer angstig. Ze vluchtten in paniek weg. Ze sprongen over sloten en renden door de velden. De kinderen hadden de grootste moeite om de dieren weer terug langs de berm van de weg te krijgen. De dagen erna, als ze de vélocipède zagen aankomen, zeiden zij tot elkander: “Oh, dat is de vélocipède, kijk uit!” Ze stelden zich op aan weerszijden van de weg om te proberen de koeien tegen te houden, maar ze waren niet altijd succesvol.
Het woord ‘vélocipède’ was een beetje te lang en moeilijk uit te spreken, in het bijzonder voor de jongsten en het veranderde al snel in ‘filcipé’ en daarna in ‘fiets’. Op die manier hadden mama (mijn toekomstige vrouw) en haar broers een nieuw woord bedacht, en omdat ze een grote familie waren, verspreidde het zich snel overal, en nu kun je het in alle Nederlandse woordenboeken vinden als een ander woord voor ‘rijwiel’. Ik ben van mening dat hun uitvinding nooit aan hen is toegeschreven, maar ze verdienen het wel, want het was een opluchting voor fietsenmakers, die problemen met de taal hadden.

Periode 1910-1923, CADZAND, PRINSESTRAAT (verteld door de kinderen van Bram de Smidt jr.)
Toen Mama dertien of veertien jaar was, had ze een neef, Jannis Cappon, die in Cadzand was begonnen met het geven van zangles aan enkele jongeren. Deze zanglessen, of repetities vonden op zondagavond plaats (zangvereniging Looft den Heer) achter de winkel van Wouter de Smidt sr. in de Prinsestraat. Moeder zong graag, dus kreeg ze toestemming om er ook naar toe te gaan.

...............................Foto uit 1920: Zangvereniging Looft den Heer. Voorste rij 2e van links, Elisabeth de Smidt-Cappon.

Het was heel leuk om in het gezelschap van andere jonge mensen te zijn. Maar op deze repetities kwamen niet alleen meisjes, er waren ook jongemannen. Eén van deze jongemannen zong niet alleen, maar begeleidde de gezangen met een viool. Dit trok de aandacht van de meisjes en ze keken met bewondering naar hem. Deze jongeman, op zijn beurt, was niet ongevoelig voor deze vrouwelijke belangstelling en wierp af en toe een blik op Mama, dat werd beloond met een verlegen glimlach. Zo groeide de liefde in beider harten.

Mama leerde dat deze jongeman goed kennen (het was Papa, Bram de Smidt, zoals u al begrepen hebt). Het was de oudste zoon van Wouter de Smidt sr., die was getrouwd met Katholijntje Clicquennoi (1840-1923), de weduwe van Abraham Cappon (1839-1870), een broer van mama’s vader, Izaak Cappon (1805-1870); dus deze weduwe was de (aangetrouwde) tante van Mama. Zij dreef de winkel in de Prinsestraat.

Foto: Wouter de Smidt sr. en Katholijntje Clicquennoi.

Toen Papa 20 jaar oud werd, vroeg hij de hand van Mama, wat ze niet weigerde. Bij haar thuis, kreeg ze niet veel liefde. Haar vader was in 1898 hertrouwd met Suzanna van der Meulen (1869-1907), een jonge vrouw die de kinderen niet begreep en die alle herinneringen aan hun eigen moeder uit huis weghaalde. Het was dan ook niet verwonderlijk dat Mama deze nieuwe liefde, die haar aangeboden werd, graag aanvaardde. Ze was heel blij toen Papa haar ’s avonds naar de boerderij begeleidde. In die tijd, wandelde een verloofd paar, afzonderlijk van elkaar, elk aan een kant van de weg. Een broer van Mama heeft nooit de kans gehad om zijn verloofde vóór het huwelijk te omarmen, omdat er constant op hen gelet werd. Maar omdat Papa een beetje opstandig was, hield hij zich niet bezig met al deze gebruiken, tradities en gewoonten, en wanneer hij met mama wandelde, liepen ze arm in arm. U weet zonder twijfel dat ze vijf jaar later trouwden, precies op de 25ste verjaardag van Papa (1910). Zij namen de winkel van grootvader/grootmoeder in de Prinsestraat over en bewerkten ook een paar hectare grond; dus een dubbele baan.

Dertien maanden na hun huwelijk, kregen ze hun eerste zoon, die de namen van beide grootvaders droeg. 15 maanden later kondigde het eerste meisje zich aan, een tweede dochter na 2 jaar en 3 maanden; maar helaas, ze werd slechts 13 maanden oud. Het was het eerste grote verdriet in hun huwelijk, maar Mama en Papa hadden van de Heer geleerd om zowel het kwade als het goede te accepteren. Daarna kwamen nog twee jongere broers, niet tegelijk, maar later waren ze altijd samen om zo veel mogelijk kattenkwaad uit te halen.
Het is niet aan mij om dit u te vertellen, maar het was geweldig en de ouders hadden de grootste moeite om ze op het rechte pad te houden.
Er kwam daarna een derde dochter, maar zij bezweek ook aan een longontsteking op de leeftijd van 15 maanden.

Een paar weken na de geboorte van Abraham, brak de oorlog 1914-1918 uit en moest Papa ook onder de wapenen, ondanks dat ons land neutraal bleef. Dus Mama had haar 4 kinderen, een winkel, de dieren en het huis was vol met Belgische vluchtelingen die op de vlucht voor de Duitse troepen hun toevlucht in Nederland zochten. U begrijpt dat het een moeilijke en pijnlijke situatie was.
Kort na de oorlog, waren we allemaal ziek, met uitzondering van Jannes. Het was roodvonk, en aangezien het een zeer besmettelijke ziekte is, zette mama Jannes bij de anderen zodat ook hij besmet zou worden, zodat ze allemaal tegelijk en zo snel mogelijk zouden genezen, want tijdens de duur van de ziekte durfde bijna niemand naar de winkel te komen om boodschappen te doen. Maar Jannes bleef gezond en werd niet aangestoken.

Zodra de oorlog voorbij was, zag Papa geen werk voor alle kinderen in Nederland en besloot om een boerderij in Frankrijk te zoeken. Na veel objecten bezocht te hebben, slaagde hij er in 1923 uiteindelijk in een boerderij in de Haute-Marne (Frankrijk) te huren. Het was een vrij grote onderneming om zijn vaderland te verlaten en te emigreren naar een vreemd land waar ze noch de taal, noch mensen kenden.
De winkel wordt overgedaan aan zwager Adriaan Verduin, die er een autogarage in begint.

Bron:
Abraham de Smidt,
Elisabeth Helene de Bruijne-Oesch,
zeeuwengezocht.nl
cadzandgeschiedenis.nl, nabewerking Bert Voets.