Reddingstation Cadzand
De aanleiding tot het plaatsen van een reddingstation in 1891 is de schipbreuk van de driemaster Columbus voor de kust van Cadzand 2 jaar eerder in 1889. Zonder reddingsmiddelen slaagden kustbewoners er toen in om de bemanning van boord te halen. Dat was voor burgemeester mr. P.C.J. Hennequin van Aardenburg, in zijn kwaliteit van lid van het dagelijks bestuur van het Waterschap der Sluis aan de Wielingen, de aanleiding om reddingsmateriaal aan de kust van Cadzand beschikbaar te hebben.
Er worden een eenvoudige houten roeiboot, zwemvesten, reddingslijnen en een reddingsboei aangeschaft en ondergebracht in de loods van het Waterschap naast de sluis. De 'Maatschappij tot Nut van 't Algemeen', afdeling Aardenburg, een maatschappelijk betrokken organisatie, bekostigt het geheel.
Hennequin brengt de ZHMRS (Zuid-Hollandse Maatschappij tot Redding van Schipbreukelingen) op de hoogte van de aanschaf en verzoekt om informatie over de aanschaf van verdere reddingsmaterialen. De secretaris van de ZHMRS deed daarop een voorstel tot het plaatsen van een vuurpijltoestel, een bemanning en een gebouwtje voor het opbergen van het materieel. Daarop wordt het vuurpijltoestel (voor het schieten van een lijn naar een gestrand schip) toegevoegd. Vanaf 1891 staan goede reddingsmiddelen tot de beschikking van de kustbewoners.
Het duurt nog tot 1908, voordat, onder leiding van burgemeester van Cadzand Jannis Erasmus, een reddingstation met een vaste bemanning is opgezet. De ZHMRS stelt het teakhouten reddingvlet 'Cadzand' met zeil en roeispannen ter beschikking. De boot is 7.50m lang en heeft luchtkamers, waardoor ze onzinkbaar is.
De boot lag in de haven.
Later dat jaar wordt een boothuis op de oostelijke oever van 't Haventje gebouwd (kosten ƒ1495) en een speciale wagen voor verplaatsing van de boot gemaakt. Het probleem komt pas na een reddingsactie: dan moet de boot weer op de wagen gehesen worden. Ook het vuurpijltoestel is in de loods opgeborgen.
De eerste bemanning bestaat uit sluiswachter Cees van den Heuvel (schipper) en D. la Gasse, A. Baas, J. la Gasse, J. Misilje, P. de Lijser en A. de Maillie (opstappers)(foto onder), later uitgebreid met W. J. van den Heuvel en Jac. van den Heuvel.
Cees van den Heuvel stond bij de Zuid-Hollandsche Maatschappij tot Redding van Schipbreukelingen in Rotterdam op de loonlijst voor 120 gulden per jaar. De opstappers werden pas uitbetaald als ze op zee in actie waren geweest.
Redden was toen nog puur een kwestie van spierkracht, de mannen moesten roeien onder uiterst zware omstandigheden en droegen zwemvesten die eruit zagen als accordeons.
In 1909 is het meteen raak voor de redders van Cadzand. Op 9 juli dreigt het Belgische klipperschip Niamor wegens een defect roer op het strand geworpen te worden. De reddingvlet brengt de klipper behouden binnen. Drie weken later helpt de reddingvlet de Cadzandse vissersboot CZ 1 van Jan Baas bij het binnenlopen van de haven.
Tot eind 1944 brachten Cees van den Heuvel en zijn bemanning, in een periode met twee wereldoorlogen, 56 schipbreukelingen in veiligheid.
In 1910 wordt het minder trefzekere vuurpijltoestel vervangen door een bronzen Coehoorn-mortier met een schootsafstand van 300m. Deze doet tot 2010 dienst, waarvan de laatste tientallen jaren alleen voor het openingsschot van de jaarlijkse Open Dag.
In 1923 wordt de roeireddingvlet 'Cadzand' vervangen door de iets langere 'Cadzand II'.
In verband met de sterke getijstroom en de moeilijk toegankelijke haven wordt in 1933 besloten de teakhouten motorvlet 'Zeeuws-Vlaanderen' aan te schaffen. Met een lengte van 7.80m en een snelheid van 7 knopen. Dankzij de 30 pk Coventry-Victor dieselmotor, is dat een hele verbetering. Twee jaar later, in 1935, worden de 'Zeeuws-Vlaanderen' en het boothuis door brand vernield. Het boothuis wordt herbouwd en een nieuwe vlet met dezelfde naam wordt in dienst gesteld.
De 'Zeeuws-Vlaanderen' en het boothuis worden in 1944 onherstelbaar beschadigd door oorlogsomstandigheden. In 1948 wordt een nieuwe vlet, weer een 'Zeeuws-Vlaanderen', gedoopt en in het herbouwde boothuis gestationeerd.
In 1949 krijgt de ZHMRS het felbegeerde predicaat “Koninklijke”, de KZHMRS.
Na de watersnoodramp in 1953 wordt begonnen met het veranderen van de dijk en de haven van de Sluis aan de Wielingen in het kader van de deltawerken. Het boothuis moet daarom worden afgebroken. In 1955 wordt het op de westelijke oever naast de sluis herbouwd (foto links). Aangezien er geen mogelijkheid is voor een botenhelling, wordt voor het tewater laten van de 'Zeeuws-Vlaanderen' een kraan naast de sluis gebouwd (foto rechts).
In 1957 bestaat de bemanning uit schipper G.J. Beun, stuurman P. de Leyser en de opstappers J. la Gasse (later schipper) en J. de Leyser.
In de loop van de jaren volgen J. de Lijser (schipper), I. Luteyn, D. Plog, P. Faas, A. de Nijs (schipper), P.M. de Lijser, H. Gorthmanns, H. Dellaert, W. de Maillie (schipper), H.A. de Lijser, W. vd Vijver, A. Nortier (schipper), R. van Hee, P. de Maillie, R. Smit, A. Basting, E. Basting, K. Maes, M. Wieme, W. Bonneveld, J. Aarnoutse, B. Gorthmans en K. Goossen en de nieuwste aanwinsten D. Cusse, K. Goossen, J. Nortier, N. Fremouw en S. Acke.
Zonder uitzondering zijn de redders tientallen jaren als vrijwilliger actief en blijven daarna nog jaren hand- en spandiensten verrichten en/of bestuursfuncties vervullen voor reddingstation Cadzand.
In de loop der jaren wordt het materieel uitgebreid met een wippertruck met wippertoestel. Dat is een canvas zeil als broek gevormd, waarin een persoon aan wal kan worden getrokken. Enige jaren later wordt de truck vervangen door de KHV (KustHulpverleningsVoertuig) met brancards, uitgebreide EHBO-middelen, een defibrilator, schijnwerpers, communicatiemiddelen, etc.
De reddingspakken ondergaan enorme veranderingen. Het zwemvest van kurk wordt al snel van kapok. Het water-werende pak met zuidwester volgt. De broek met laarzen is één geheel en reikt tot aan de borst. “Dit had een groot nadeel”, vertelt opstapper Piet Faas jaren later, “Ik viel overboord, mijn broek liep vol water en ik zonk als een baksteen. Ik enige wat ik nog kon doen was over de bodem naar de kant lopen.”
Tegenwoordig wordt het overlevingspak gebruikt. Het is waterdicht, heeft een groot drijfvermogen en herbergt hulpmiddelen, zoals een strobelight, een mes, lichtsignalen en een plaatsbepaler.
Met zware schade wordt de 'Zeeuws-Vlaanderen' in 1969 uit de vaart genomen. Tot 1973 wordt gebruikt gemaakt van een Zodiac rubberboot van de eerste generatie, die al enige tijd als proef naast de 'Zeeuws-Vlaanderen' in gebruik is. De boot is geheel van versterkt rubber gebouwd. De luchtkamers aan voor- en achterzijde van de Zeeuws-Vlaanderen zijn bij de Zodiac verplaatst naar de buitenkant en vormen het profiel van de boot. De 35pk-motor blijkt echter te zwak en de rubber bootvloer maakt de Zodiac te instabiel voor reddingswerk.
In 1973 krijgt station Cadzand de 'Tuimelaar', een RIB (Rigid Inflatable Boat). Bovengenoemd principe van de luchtkamers blijft behouden, maar hij heeft 2 motoren van 70pk en een polyester bodem. Hierdoor is de Tuimelaar uitstekend geschikt voor het reddingswerk.
Gedenkwaardig is een reddingsoperatie in 1987:
Op 6 maart 1987 is de Tuimelaar betrokken bij de hulpverlening voor de gekenterde veerboot 'Herald of Free Enterprise'. Van de vier ingezette Nederlandse reddingboten is de Tuimelaar als eerste ter plaatse. De bemanning van de Tuimelaar (en de andere Nederlandse reddingboten) werd later door de Consul-Generaal van België in Nederland toegesproken: “Velen van u zullen hun emoties hebben moeten wegdrukken, de blik op oneindig hebben moeten zetten en als het ware een automatisch mens hebben moeten worden. U zult ongetwijfeld spijtig zijn dat u niet meer hebt kunnen redden, maar wij zijn hier bij elkaar om uw helpende hand te bedanken”. De Tuimelaar blijft 24 jaar in dienst.
In 1991 fuseren de KZHMRS en haar zustermaatschappij de KNZHRM tot één organisatie, de KNRM (Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij) met 36 stations, 35 personeelsleden, 48 vaartuigen en 600 vrijwilligers.
Van 1997 tot 2002 komt de 'Jacoba Elisabeth' in dienst, een doorontwikkeling van de Tuimelaar, met 2 motoren van 230pk en een bescheiden opbouw. De Jacoba Elisabeth is een degelijke boot, want van 2004 tot 2007 werd zij gestationeerd bij de reddingsmaatschappij SARFA op Aruba. Na het wegwerken van achterstallig onderhoud doet zij op dit moment dienst bij het Maritime Rescue Institute in Stonehaven (Schotland), waar ook de KNRM-bemanning haar opleiding krijgt.
Reddingstation Cadzand krijgt in 1999 de beschikking over het nieuwe boothuis 'Han van Nievelt'. Het boothuis is betaald uit de nalatenschap van Han van Nievelt, huisarts uit Castricum.
Het boothuis doet dienst als stallingsplaats voor de reddingboot, heeft een ontmoetings- en instructieruimte voor de bemanning en de plaatselijke commissie, een droog- en opslagruimte voor de overlevingspakken en een kleine werkplaats.
In 2002 schenkt Winifred Lucy Verkade-Clark, de weduwe van Frans Verkade (chocoladefabriek Verkade Zaandam) een reddingboot van het type Valentijn. De boot wordt naar haar vernoemd. De Winifred Lucy Verkade-Clark bereikt met 2 x 430 pk een snelheid van 65 km/h en heeft plaats voor 50 personen. Aandrijving met roer en schroeven maakt plaats voor draaibare waterjets. Geen uitstekende delen aan de romp, dus minder problemen in ondiep water.
De bemanning van het reddingstation bestaat voor 100% uit vrijwilligers. Zij worden bij een alarm opgeroepen door middel van een ' pieper’. Het streven is om binnen tien minuten na een alarm uit te varen.
Bron:
P.W. Stuij
W. Robijn
J. Beun
B. Nortier (schipper)
Gedenkschrift ZHMRS 1824-1924, 1924
Redders, 175 jaar KNRM, 1999
KNRM-station Cadzand (website)
Nieuwe Zeeuwsche Courant
Breskensche Courant
Cadzandgeschiedenis, Bert Voets |