ONSER VROUWE KERCKE op CADSANT

De geschiedenis van de Mariakerk van Cadzand


INLEIDING
Er wordt beweerd dat het christelijk geloof in de Lage Landen werd geïntroduceerd door Bonifatius en Willibrord. In werkelijkheid gebeurde dit al eeuwen eerder, tijdens de laatste decennia van het Romeinse bewind. Eind vierde eeuw had de Romeinse keizer Theodosius I, die ook regeerde over een deel van de Lage Landen, het christendom zelfs uitgeroepen tot staatsgodsdienst. Met de terugtrekkende Romeinen werd het christendom echter steeds zuidelijker teruggedrongen.

In het jaar 600 horen we van St. Ursmarus, die in de omgeving van Oostburg predikte en die in Rodenburg (Aardenburg) een klooster stichtte. Omstreeks 650 is het St. Amandus, die, ondanks ontberingen en mishandelingen, tussen Gent en Doornik het Woord verkondigde, in de eerste stad twee kloosters en te Antwerpen een kerk stichtte. Vooral St. Eligius (Eloy), die eerst goudsmid is geweest, doch daarna bisschop van Doornik werd, predikte het Woord langs de zeekust, van Brugge tot Antwerpen, en onder de zuidelijke Friezen (640). Pas na het stichten van abdijen werden resultaten bereikt.

St. Willibord en St. Bonifatius zijn vanuit Engeland in Vlissingen aangekomen en hebben van daaruit tot aan Friesland hun missiereizen ondernomen.

De Rooms Katholieke Kerk, met haar zetel in Rome, verdeelde het zendingsgebied onder in bisdommen, ondersteund door abdijen. Het bisdom is onderverdeeld in dekenaten, die weer zijn onderverdeeld in parochies. Het huidige west Zeeuws-Vlaanderen werd toegewezen aan het bisdom Doornik met de abdijen St. Baafs en St. Pieter. Bij een herindeling viel Cadsant onder het bisdom Brugge.

Het archief van het bisdom Doornik is slechts fragmentarisch bewaard gebleven vanwege branden en vernielingen in de loop der eeuwen. Nog op 14 mei 1940 zijn de archieven in het Rijksarchief te Bergen (B) en het Bisschoppelijk paleis te Gent (B) vernietigd. Van de handelingen van de bisschoppen zijn aldus enorm veel gegevens verloren gegaan. Dit verlies wordt deels gecompenseerd door onder andere de gegevens uit rekeningen van de stad Brugge en de St. Donaaskerk.

DE KAPEL
Vanaf midden 11e eeuw wordt de zandplaat Cesant, later genoemd Het Eiland van Casant, bewoond door schaapsherders en landarbeiders uit het Graafschap Vlaanderen. Voor het bisdom Doornik blijkt er al in 1096 voldoende bevolking en bedrijvigheid te zijn om een parochie met kapel op het eiland Cadzand te stichten. Haar onderafdeling, het dekenaat Rodenburg/ Aardenburg krijgt de opdracht (charter 15).
De kapel is een stenen gebouwtje van bescheiden afmetingen. Beschikbare bouwmaterialen waren natuursteen, of gele zandsteen, en houten dakspanen of gebakken daktegels.
De kapel heeft op het hoogste punt, in het oosten van de Kerckpolre (nr.27) gestaan. De naastliggende polder 'West van het Kerckhof', later Roffoelkinpolder (nr.28) genoemd, en de naastliggende polder 'Oost van het Kerckhof', later Husemeet (nr.24) genoemd, bevestigen dit.
De kapel is bekostigd door Radbod, bisschop van Doornik, en is ruim een eeuw in gebruik geweest.
Op Terhofstede stond van 1347 tot 1602 de St. Jacobskapel. Op een verhoging in de hoek Badhuisweg/Lange Strinkweg van de Noordlandpolder heeft een kapel (St. Catharina?) gestaan, “Onser Vrouwen walleken met een huusekin daer up staende”. In Zuidzande stond rond 1500 de kapel St. Christoffel, die in 1617 is verwoest.

Een kapel is iets anders dan een kerk. Als in de middeleeuwen de bevolking in uitgestrekte parochiën toenam bouwde men een kapel, om de gelovigen die ver van de kerk af woonden, niet van de openbare godsdienst verstoken te laten. De pastoor uit een andere parochie liet daar door zijn kapelaan de mis opdragen en nog andere godsdienstplechtigheden verrichten. Zulk een kapel bleef ondergeschikt aan de parochie- of hoofdkerk, in dit geval Aardenburg.

TIENDENHEFFING en GRONDBEZIT
De hiërarchie van de kerk eist een soort boekhouding van de bezittingen in het land en het bijhouden van giften en belastingen. Hierdoor worden eindelijk een aantal zaken te boek gesteld. Zo komen er lijsten van dorpen en parochies. Voor het eerst worden de Nederlandse namen genoteerd. Later krijgt de kerk polders in bezit en moet hiervan de dijken onderhouden. Dijkdoorbraken worden eveneens genoteerd. De mensen van de kerk zijn in de meeste streken de eersten die kunnen schrijven en zij schrijven en passant de geschiedenis.

Begin 12e eeuw is de St. Baafsabdij uit Gent als patroon bij de parochie betrokken. Uit het goederenregister van de St. Baafsabdij blijkt, dat in de jaren 1111/1115 tiendenheffingen te Cadzand voor de Kerk plaatsvinden (charter 18).
Op het eiland van Catsant is vanaf het begin het leenstelsel van toepassing. Ridders uit het Graafschap Vlaanderen worden voor hun diensten aan de graaf beloond met het vruchtgebruik van een akker op Catsant. Zij zijn wel verplicht een tiende deel van de oogst aan de patroon van kerk, de St. Baafsabdij te Gent, te schenken.
Dit is met de Graaf van Vlaanderen, de eigenaar van de akkers, afgesproken.

In 1171 doen Ridder Walter van Axel en Ridder Alard, zoon van Symon van Ostburch, afstand van de gehele opbrengst van hun grafelijk leengoed (akkers) op Cassant. Na de schenking van de opbrengst van het land van beide leenmannen schenkt eigenaar graaf Philips van de Elzas van het Graafschap Vlaanderen deze akkers “cum omni accrescenti terra” aan de abdij (charter 57). In 1189 schenkt ook Leonius de Cazant de gehele opbrengst van zijn leen aan de St. Baafsabdij. Daarna schenkt het Graafschap ook deze akkers aan de abdij (charter 71).
In 1220 koopt de St. Baafs abdij de hofstede van de erven Balduini te Terhofstede (
charter 146).
In de loop der jaren krijgt de Kerk voldoende inkomsten en landbouwgronden van berouwvolle Vlaamse edelen om de bouw en het onderhoud van de enkelbeukige kerk en de priester, alsmede de hulp aan minderbedeelden (Dis van de Heilige Geest) te kunnen bekostigen. Iedere parochie richt een Dis van de heilige Geest in. De verleende steun bestaat vooral uit gaven in natura: graan, vlees, vis, kleren, schoenen. De Dis richt ook een ziekenhuis in en verleent onderdak aan bejaarden.

Ruim 100 jaar later, in 1227, heeft de St. Baafs abdij de volgende akkers in bezit:
Hec est terra sancti Bavonis in Catzande.
(Dit is land van de St. Baafsabdij op Catzande) (charter 161, p159/160).

-Super Wel duodecim mensuras, quas tenet relicta Lettelbouts et Lambertus, filius Agathe.
(SUPER WEL (over het water), 12 gemet, die zijn achtergelaten door Lettelbouts en Lambertus, zoon van Agathe)
-In Thereupolre XII m. et I linea, quas tenet Baudekinus, f. Muttins, et Willelmus, f. Molendinarii, et Willelmus, f. Agathe, et Willelmus Batalie.
(In de THEREUPOLRE, 12 gemet 1 lijn, eigendom van Baudekin, zoon van Muttine en Willelmus, zoon van Molendinarii, en Willelmus, zoon van Agathe en Willelmus Batalie)
-Husemeet VII m., XXXVIII roden minus, quas habet Heinekinus, f. Lams et Luuldis, filia Bistoppels et Peckere et Hildebrandus.
(HUSEMEET, 7 gemet, minder dan 38 roeden, bewoond door Heinekinus, zoon van Lams en Luuldis, dochter Bistoppels en Peckere en Hildebrandus)
-Abbekinen meet XI m., quas habet Moen, f. Verghine.
(ABBEKINEN, 11 gemet, bewoond door Moen, zoon van Verghine)
-Lammins meet VI S m. et XXXX roden, quas habet Boudekin et Alouts et Ava, relicta Gerardi, et Annekinus, f. Mands. Ante curiam VIII m. et I linea et V roden, quas habet Willelmus, f. Berte.
(LAMMINS MEET, 7 en een half gemet en 40 roeden, bewoond door Boudekin en Alouts en Ava, achtergelaten door Gerardi, en Annekinus, zoon van Mands. 8 gemet en 1 lijn wordt thans bewerkt en bewoond door Willelmus, zoon van Berte)
-Clais meet, XVI m., XXXVIII roden minus, quas tenet Daniel, f. Hughelins et Hugoman, frater ejus, et Heinekin, f. Robberti, Agata, relicta Willincs, Gertrudis, relicta Lotevoets Willeman, f. Bucs.
-CLAIS Meet, 16 gemet, minder dan 38 roeden, eigendom van Daniel, zoon van Hughelins en zijn broer Hugoman, en Heinekin, zoon van Robberti, Agata, relicta Willincs, Gertrudis, achtergelaten door Lotevoets Willeman, zoon van Bucs)
-In Suutpolre XIIIS m. et XXXX roden, quam tenent Robbo Longus, Soikinus, f. Sigeri, Walterus f. Everbouts. Hoc jacet oosthalf der kerken, westalf der kerken.
(In de SUUTPOLRE ongeveer 13 gemet en 40 roeden, eigendom van Robbo Longus, Soikinus, zoon van Sigeri, Walterus zoon van Everbouts. Deze ligt bosthalf der kerken, westhalf der kerken)
-In Nortpolrekin IS m. et XXXVII roden, quas tenet Hugo Faber.
(In het NORTPOLREKIN ongeveer 1 gemet en 37 roeden, eigendom van Hugo Faber)
-In Wallepolrekin II m. et XVIII roden, quas tenet Clais, f. Hugo Joris.
(In het WALLEPOLRIKIN 2 gemet en 18 roeden, eigendom van Clais, zoon van Hugo Joris)
-Infra Dijc supra vallum IIS m., quas tenet Wauterkinus Custos, quam possidet Balduinus Blancait, XVI m. et LVI roden, quas habet Walterus Stout et Willekinus Parmentir et Lisa, relicta Woits; supra quam curia stat XI m. et L roden, quas habet Hugo Faber et Monekinus, f. Livildis, et Walterus Carpentarius.
(INFRA DIJC SUPRA VALLUM (onder de dijk tegen de wal), 2 en een half gemet, eigendom van Wauterkinus Custos, mogelijk inclusief Balduinus Blancait, 16 gemet en 56 roeden, eigendom van Walterus Stout en Willekinus Parmentir en Lisa, achtergelaten door Woits; meer dan 11 gemet en 50 roeden eigendom van Hugo Faber en Monekinus, zoon van Livildis, en Walterus Carpentarius)
-In Kercpolre XIIII m., XXXXVI roden minus, quas tenet Lambertus, f. Heinemans, et Lambertus, f. Mons, et Godelif, relicta Sigeri.
(In de KERCPOLRE, 14 gemet en minder dan 46 roeden, eigendom van Lambertus, zoon van Heinemans, en Lambertus, zoon van Mons, en Godelif, achtergelaten door Sigeri)
-Supra magnum Vlit VIIII m. et XXXX roden, quas tenet Willelmus Uterbanc et Foiterlin et Godelif, relicta Sigeri.
(SUPRA MAGNUM VLIT (over het grote water), 9 gemet en 40 roeden, eigendom van Willelmus Uterbanc en Foiterlin en Godelif, achtergelaten door Sigeri)
-In Loufspolre II m. et 1 quart., quas tenet ecclesia.
(In de LOUFSPOLRE, 2 en een kwart gemet, eigendom van de kerk)
-In Scarpolre IIIIS m. et xxxxvIII roden, quas habet Bouduinus f . Volkins.
(In de SCARPOLRE, 4 en een half gemet en XXXXVIII roeden, eigendom van Bouduinus zoon van Volkins)
-In Marcpolrekin i m. et xxiii roden, quas habet Hugo Schelwart.
(In de MARCPOLREKIN, 1 en een half gemet en 23 roeden, eigendom van Hugo Schelwart)
-In Tereupolre VIII m. quas tenet Balduinus, f. Voskins, et Hardekin et Lammin, f. Bertulfi, et Balduinus, frater ejus.
(In de THEREUPOLR,E 8 gemet eigendom van Balduinus, zoon van Voskins, en Hardekin en Lammin, zoon van Bertulfi, en Balduinus, zijn broer)
-In Heerenpolre IIIS m. et LXVII roden, quas tenet Philippus Custos.
(In de HEERENPOLRE, 3 en een half gemet en 67 roeden, eigendom van Philippus Custos)
-In Settincpolre III m. et 1 q., quas tenet Woite Boie, f. Walteri.
(In de SETTINCPOLRE, 3 en een kwart gemet, eigendom van Woite Boie, zoon van Walteri)
-In Quaetpolre IS m., quam tenet Willelmus Parmentir.
(In de QUATPOLRE, 1 en een half gemet, eigendom van Willelmus Parmentir)
-In magno Polre XVI m., quas habet ecclesia.
( In de GROTE POLDER, 16 gemet eigendom van de Kerk)
-In Gherstpolre IX m. et XVIII roden, quas tenet Hugo Scelwart et Wouter, f. Mollins.
(In de GHERSTPOLRE, 9 gemet en 18 roeden, eigendom van Hugo Scelwart en Wouter, zoon van Mollins)
-In Polre Mollins IIIS mensuras, quas tenet Gerardus, f. Woskins.
(In de POLRE MOLLINS, 3 en een half gemet, eigendom van Gerardus, zoon van Woskins)
-In Vinxnest 1 m. et IIII roden.
(In het VINXNEST, 1 gemet en 4 roeden)
-In Middelzant VII m. et XXIIIIS roden.
(In het MIDDELZANT, 7 gemet en 24 en een half roeden)
-Item in Polre, qui dicitur Hoestede, VII m. et I line et XIIII virgas.
(Evenzo in de polder, genaamd HOESTEDE, 7 gemet en 1 lijn en 15 virgas)
-Item Immoenspolre IIII m. et II lin. et IIS roden (1), westhalf der kerken.
(Evenzo in de IMMOENSPOLRE, 3 gemet en 2 lijn en 2 en een half roeden, westhalf der kerken)
-In Westende, in Hofstedenpolre, Arnoudekin, Stillemins filius, 11 mensuras terre et 1 line.
(In WESTENDE, in de HOFSTEDENPOLRE (no.6), van Arnoudekin, zoon van Stillemins, 2 gemet en 100 roeden.) -In eodem polre Arnout, Hugonis filius, IIS mensuras terre et VIS roden.
(In dezelfde polder, van Arnout, zoon van Hugonis, 2 en een half gemet en 6 en een half roeden)
-Willelmus, filius Walteri Custodis, IIS mensuras et VIS roden.
(Van Willelmus, zoon van Walteri Custodis, 2 en een half gemet en 6 en een half roeden)
-Item in Goethanspolre VIIII m. et XXVIII roden.
(Evenzo (van Willelmus, zoon van Walteri Custodis) in de GOETHANSPOLRE 9 gemet en 28 roeden)
-Item in polre in Westende, in Middelsant, IIII m. et LXXII roden.
(Evenzo (van Willelmus, zoon van Walteri Custodis) in POLRE WESTENDE, in MIDDELSANT, 4 gemet en 72 roeden)

ONSER VROUWE KERCKE op CADSANT
Het archieven van het bisdom Doornik en de St. Baafsabdij zijn door brand en vernielingen deels vernietigd. De resterende gedeelten zijn ondergebracht in archieven in geheel Vlaanderen, en nog niet volledig in kaart gebracht. Exacte informatie over de Onser Vrouwe Kercke op Cadsant is (nog) niet mogelijk.

De Onser Vrouwe Kercke (Mariënkerke, gewijdt aan de maagd Maria) is rond het jaar 1200, in elk geval vóór 1227, door het bisdom Doornik gesticht. De St. Baafsabdij bezit het patronaatsrecht, dat wil zeggen het recht om tienden te heffen en een pastoor te benoemen.

Katholieke kerken zijn naar het oosten gericht, naar het licht, symbool voor Jesus.
De kerk is gebouwd in de vroeggotische/romaanse stijl, rechthoekig, met dikke muren en kleine vensters. Het is een éénbeukige zaalkerk, gebouwd met gele kalksteen uit Doornik. De aanvoer via Maas, Schelde en Badhuisweg ging eenvoudig. Het dak kon gedekt zijn met gebakken daktegels of dakpannen, ook wel 'monniken en nonnen' genoemd. Dat zijn halve, holle, kegelvormige dakpannen, die om en om, dus met de bolle zijde over de holle zijden worden gelegd.
De uitvoering is sober, zelfs de apsis, de nis voor het altaar, ontbreekt. Er zijn geen bouwkundige voorzieningen, zoals nissen, voor de priester en de misbenodigdheden. Er moet derhalve een sacristie tegen de zuidgevel van de kerk gebouwd zijn. Een sacristie wordt gebruikt voor het onderbrengen van gewaden en religieuze gebruiksvoorwerpen. Kleine vensters in de west- en oostgevel zorgen voor licht. Ze zijn hoog geplaatst om tocht te vermijden. Later zijn deze winddicht gemaakt met glas-in-loodramen.
Foto: impressie van de enkelbeukige kerk uit de 13e eeuw.


Ook de inrichting is sober, een vloer van aangestampte aarde, het altaar, volgens de regels, aan de oostzijde tegenover de ingang. Stoelen en banken zijn niet gebruikelijk, alle gelovigen staan. In de blinde nissen aan de beide zijmuren hangen de 12 afbeeldingen van de kruisweg (14 afbeeldingen vanaf 1730). Via een lage doorgang in de noordgevel worden overledenen naar het kerkhof vervoerd.
(Het wijdverbreide verhaal dat de doorgang een kijkopening/hagioscoop voor de melaatsen was, is onjuist. Cadzand kende in 1522-1524 drie melaatsen, te weten Willem Weyts, Adriaan Pnut en onleesbaar, die echter verzorgd werden in Koekelare.)

Tot 1231 wordt de zielzorg op het eiland Cadzand slechts door één geestelijke, de pastoor van de Onze Vrouwe Kercke, uitgeoefend. Uit dat jaar stamt een verzoek van de gelovigen aan de abt van St. Baafsabdij om naast de pastoor een kapelaan te benoemen. Het komt namelijk geregeld voor dat de pastoor, die niet op het eiland woont, wegens storm of woelig water dagenlang de oversteek niet kan maken en er dus geen geestelijke bijstand kan verlenen. De abt van St-Baafs abdij vindt het evenwel niet nodig, een tweede geestelijke op Cadsant aan te stellen. De vroegere abten hadden één priester voldoende geacht en dus meent de abt, dat hij in dit opzicht niet meer verplichtingen heeft dan zijn voorgangers. Indien de parochianen menen, dat een tweede geestelijke dringend nodig is, kunnen zij wel een kapelaan geheel voor eigen rekening krijgen.
Men wendt zich toen tot bisschop Walter van Marvis van het bisdom Doornik, en deze komt aan het verlangen der eilandbewoners tegemoet. Hij beslist, dat er een kapelaan wordt aangesteld, voor wiens onderhoud de St-Baafsabdij 8 Ib. bijdraagt, de parochianen van Cadsant 5 Ib. en de pastoor 2 Ib. (charter 176)

St. LAMBERTUS TOREN
Volgens bouwvoorschrift van de Katholieke Kerk wordt een kerkgebouw in de richting oost-west gebouwd met de ingang aan de westzijde. De kerktoren staat ook aan de westzijde, links of rechts. De toren van de Onser Vrouwe Kercke op Cadsant is, gezien de romaanse stijl, tegelijk gebouwd met, of onmiddellijk na de zuidbeuk, dus in de 13e eeuw. De positie is vrijstaand, links of rechts van de zuidbeuk, maar zeker niet voor de ingang. Opvallend is, dat het raam van de noordbeuk, die later gebouwd is, rechts van het midden is geplaatst. Klaarblijkelijk stond de toren (links) in de weg. Traditiegetrouw heeft ook de toren de naam van een heilige, Sint Lambertus.

Foto: voorbeeld van de Sint Lambertustoren in romaanse stijl (kerktoren Ewijk uit 1200).

Betrouwbare tekeningen van de toren zijn niet bekend, maar hoe hij er omstreeks 1634 vanuit de verte moet hebben uitgezien vindt men aangeduid in een zeeatlas van datzelfde jaar, waarin het volgende staat opgetekend: “Wanneer [dat wil zeggen bij het inloopen van de Wielingen] het kasteel van Sluis komt aan een hoogen plompen toren staande op Cadzand bewesten Sluis (...)/ dan is men de Fransche Pol gepasseerd en mag men vrij Oost aan gaan recht op Vlissingen”(zie onder de paskaart uit 1690 van Johannes van der Keulen). 
Ook predikant ds. Balduinus Hunnius uit Oostburg kwalificeert in zijn boek 'De Zeeuwsche Buise' de toren als hoog en plomp.



Een klokkentoren heeft een belangrijke functie. Met de klok worden de gelovigen opgeroepen voor de H. Mis, wordt elke dag om 06.00u, 12.00u en 18.00u een sein voor het Angelus gegeven, en luidt hij bij begrafenissen en in noodsituaties.
Het is ook een uitkijktoren. Vanwege het gevaar van plundertochten door de Watergeuzen is Cadsant vanaf 1568 permanent in staat van paraatheid. Men plaatst wachters “up de zeedycken ende torren van den kercken staende omtrent de zeedycken. Prochiepapen ende andre gheestelicke personnen worden verzocht om ‘s nachts in de kerken te gaan slapen”. Dat gebeurde in 1568, 1569, 1571 en 1572.
Het probleem wordt groter, want in 1579 laat Philips II de kerkklokken van o.a. Coxyde, Oostburg, Cadzand en Groede naar Sluis overbrengen en omsmelten tot kanonnen.
In 1611 plaatst klokkengieter Jan Burgerhuys uit Middelburg een nieuwe klok in de Lamberttoren (‘Sint’ en de Latijnse toevoeging ‘-us’ zijn geschrapt) van de, inmiddels, protestantse kerk te Cadsant.

KERKHOF en KERKGRAVEN
Elke katholieke kerk is gebouwd op de as west-oost, naar de zonsopgang, het licht, God. Het raam in de oostgevel is daar een onderdeel van. (Zeer toepasselijk is dat het glas-in-loodraam van Het Lam Gods na de tweede wereldoorlog in dat raam geplaatst is). Om dezelfde reden ligt het kerkhof aan de oostgevel van de kerk. Het is gewijde grond, waarin gedoopte gelovigen begraven worden met de voeten naar het oosten.
Om in de kerk begraven te worden, moet men ervoor betalen. Dat is een kostbare zaak, alleen weggelegd voor gefortuneerden. Het tarief schommelt naargelang het een volwassene of een kind betreft en naargelang de begraafplaats in de kerk. Zo worden de mensen begraven "in templo" in de kerk, "in choro" in het koor vooraan de kerk of "in summo choro" in het hoogkoor, de plaats waarbinnen het hoogaltaar staat. Hoe rijker, hoe dichter bij het altaar.

Vier grafzerken uit de kerkvloer zijn bij de restauratie in 1931 hergebruikt in de vloer voor de preekstoel.
(foto links)
Vrij gaaf is bewaard gebleven een zerk van 1527. Het randschrift, aan de hoeken afgebroken door de bekende zinnebeelden van de vier evangelisten, geeft in bijzonder fraai uitgebeitelde letters het volgende te lezen: “Sepulture van Zoete fa Jan Heeutaetsen Heeuwouts twijf van Bastiaen fs Jacop Christiaens die starf int jaer 1527 up den eersten Sincssendach”.
Midden op de steen ziet men nog sporen van de afbeelding van een doodshoofd, omgeven van enige letters. Met behulp van de stukken en brokken van andere in de kerk gevonden zerken uit dezelfde tijd, laten zich het figuur en het omschrift nog gemakkelijk reconstrueren. Het moet een doodshoofd hebben vertoond, waaromheen deze woorden stonden: “O mensche blent, U selven kent, Neemt exemple”.
Deze zerk toont aan, hoe de welgestelde landbouwersstand hier in het begin van de 16de eeuw zijn overledenen placht te begraven, want uit oude polderregisters weet men dat Sebastiaan Jacob Christiaanszoon, wiens vrouw Zoete Jan Heeutaetsen Heeuwoutsdochter in 1527 onder deze steen werd bijgezet, tot de meest gegoede ingezetenen behoorde van de parochie. Uit die registers blijkt ook nog, dat hij aan de kerk een stuk land, ter grootte van een Brugsch gemet en gelegen in de Watering van Zuidzande, heeft geschonken.




(foto links)
De zerk heeft, blijkens het opschrift, het stoffelijk overschot bedekt van Jan Barents, hoofdman (zoveel als burgemeester) der parochie, overleden tussen 1660-1669, oud omtrent 58 jaar en van Maria de Harduwin, wed. Philips Michiels, overleden in 1656 oud omtrent 75 jaar.

(foto rechts)
De oudste, vermoedelijk van de 15de eeuw daterend, vertoont de gegraveerde figuren van een man en een vrouw, die helaas, evenals het randschrift, zodanig zijn uitgesleten, dat er niets naders van te zeggen valt.




(foto links)
Uit het type letter is te herleiden dat deze steen een deel van een grafzerk uit 1500-1550 is. De zichtbare tekst geeft geen jaartal of informatie over de persoon.

(niet meer gebruikt) Nabij den ingang van de kerk lag een vierkante estrik, waarop de initialen M.B.N. en de datum 24-11-1752, ter aanduiding dat daaronder op 24 November 1752 werd ter aarde besteld het lijk van Marianne Bonnier, de echtgenote van Barthéméli le Grand, destijds Waalsche schoolmeester hier ter plaatse.

(De uitdrukking “rijke stinkerds”, vanwege de kwalijke dampen in de kerk van het ontbindende lichaam, wordt in geen enkele bron uit de Middeleeuwen vermeld. Het is een uitdrukking die een uitspraak versterkt: stinkend veul van je vrouw houden, de stad is stinkend vol volk, stinkend rijk.)
Onder Jozef II, eind 18 de eeuw, werden de rituelen om de mensen te begraven in de kerk afgeschaft.

Levenloos geboren, dus ongedoopte, kinderen mogen niet in gewijde grond begraven worden. Ze worden begraven buiten het kerhof aan de buitenkant van de haag rond het kerkhof. Zelfmoordenaars en misdadigers worden buiten het grondgebied van de kerk begraven. Uit recente vondsten blijkt dat in Cadsant dit kerkhof ten zuiden van de kerk achter de muur lag.

Eind 18e eeuw kwam het gebruik van het begraven in woonkernen onder vuur te liggen. Artsen lieten steeds meer hun ongenoegen horen betreffende de ziekmakende uitwasemingen die op en rond de kerkhoven vielen waar te nemen. In de Nederlanden vaardigde koning Willem II in 1829 een algemeen verbod op het begraven in woonkernen uit.
Het kerkhof van Cadzand, dat rond de kerk ligt, wordt in 1869 verplaatst naar een nieuwe begraafplaats aan de huidige Erasmusweg. Daartoe was een stuk grond van 46 roeden en 80 ellen aangekocht van Susanna Sara Blondeel en Jacob Pleyte.

Het oude kerkhof wordt als tuin ingericht. Tientallen jaren lang worden nog beenderen van voorouders omhoog gespit. Rond 1900 zijn op het oostelijke gedeelte panden gebouwd. Bij de bevrijding in 1944 worden die verwoest en niet meer herbouwd.

Midden 20e eeuw is het oppervlak van de begraafplaats gehalveerd. De onderste helft wordt bebouwd met woonhuizen, de brandweerkazerne en de gemeentelijke werkplaats. De doodlopende Nieuwleusenerstraat wordt doorgetrokken naar de Erasmusweg. Nog in 2013 zijn bij rioolwerkzaamheden enkele doodskisten onder het wegdek gevonden.

Na de restauratie in 1931 zijn de grafstenen uit de kerkvloer als aanvulling in de vloer voor de preekstoel verwerkt. Er ligt dus niemand onder begraven. De graven zelf zijn bij het herstel van de kerk vanaf 1607 hoogstwaarschijnlijk nooit geruimd.

NOORDBEUK
Midden 14e eeuw is, vanwege de bevolkingsaanwas, de noordbeuk aan de zuidbeuk gebouwd in dezelfde romaanse stijl. Alleen de ramen zijn groter. De tussenmuur wordt gesloopt en vervangen door pilaren in romaanse stijl. De kerk is nu een tweebeukige zaalkerk. In het overgebleven stuk van de noordgevel bevindt zich nog de inmiddels toegemetselde opening waardoor een lijkkist vanuit de kerk naar het aangrenzende kerkhof werd gebracht. Een nieuwe manshoge doorgang is in de oostgevel van de zuidbeuk gemaakt. De indeling van het kerkgebouw blijft ongewijzigd (west-oost).

Foto: impressie van de 2-beukige kerk uit de 14e eeuw.

In 1347 ondertekent Koning Eduard III van Engeland een verdrag te St Winocx-Bergen, dat hij als vergoeding voor de geleden schade op het eiland van Cadsant, vanwege onder andere de zeeslag in 't Zwin in 1340, een kerk en een klooster zal stichten voor 13 monniken van de orde der Kartuizers en een hospitaal zal oprichten voor een abdes en 7 nonnen. Het klooster en het hospitaal zijn uiteindelijk in Brugge gesticht. De kerk is niet gesticht op Cadsant, maar misschien is er een verband tussen dit verdrag en de uitbreiding rond 1350 van de Mariakerk met de noordbeuk.

Uitbreiding grondbezit:
In een opgave van landen van 1347 worden genoemd: Oestpolre, Carnpolre, Cuvellepolre, “aencommende een capelrye ghefondeert in O. L. V. Kercke in Catsand” ( = overeengekomen tot het doen opdragen van een bepaald aantal H. Missen in de kerk van Cadsant).

Het landboek van 1413 noemt in “thoudelant van Cadsant” bezittingen in den Carlinspolre, Muelen polre, Hofstede polre, Goethals-polre, Garspolre, Kuevelaers polre, Evenpolre, Groten polre, Crullins polre, Gheerstpolre, Zettepolre, Quaden polre, Scare, Mollins polre, Vincnest, Moens polre, den polder daer m. heeren stede in staet de welke was W. Buekels, den houdene polre in den houc benoorden de kerke, Busschaerts polre, Melde polre, Butspolre, Ghemeenen polre, Catte polre, Nieuwen polre, Dierkinspolre, Quellen-polre, Plasschepolre, Insetenenpolre, Versche polder, Groote en Kleine Tarwepolder, Heinshoek, Zaaldonk, Colijnshoek, Kermershoek, Beoosten en Bewesten 't Kerkhofpolder, 't Roeffoelken alias de Slikhoek, Noordland, Langestreng, Oude en Nieuwe Vosland, den Haak en de Plate.

REFORMATIE
De Noord Nederlandse Gewesten verklaren zich in 1581 met het Plakkaat van Verlatinge zelfstandig en maken zich los van Spanje. Zij vormen een nieuwe staat, de Republiek der Verenigde Provinciën. De gereformeerde (calvinistisch geïnspireerde) Kerk krijg het alleenrecht. In tegenstelling tot het verdrag uit 1576 wordt openbare uitoefening van het katholieke geloof verboden. De nieuwe overheid bepaalt dat de door het verbod de leegstaande kerkgebouwen gebruikt mogen worden door de gereformeerden. Alle katholieke symbolen, zoals altaar, heiligenbeelden, crucifixen en panelen met godsdienstige afbeeldingen worden verwijderd. De gebedsruimte dient sober te zijn. De preekstoel is het belangrijkste punt van de kerk.
Hoewel de katholieken hun eucharistievieringen kunnen houden in privéhuizen en schuilkerken en in het dagelijkse leven niet gehinderd worden, nemen hun aantallen af gedurende de eerste decennia van de achttiende eeuw. Door de beperkte toegang tot priesters en sacramenten van de kerk evenals tot liefdadigheidswerk, voelen veel katholieken zich onder druk gezet om zich te bekeren. Wie niet protestant is krijgt geen werk bij de overheid of bij protestante werkgevers.

Historici wijten de late invoering van het protestantisme op Cadsant aan de geïsoleerde ligging van het eiland. De werkelijke reden is, dat pas in 1604 Cadsant veroverd werd, en dan pas het openlijk belijden van het katholieke geloof verboden kon worden. De inwoners hadden bovendien een groter probleem dan de keuze van geloof: voortdurende plunderingen van de watergeuzen en bosgeuzen uit naam van het protestante geloof geven niet bepaald aanleiding zich achter dit nieuwe geloof te scharen.
In 1582 hebben enkele inwoners van Cadsant zich gemeld bij de classis in Breskens met het verzoek voor een eigen predikant. Zij worden verwezen naar de classis in Sluis. Besloten werd dat de omliggende predikanten om beurten de dienst zullen waarnemen, eerst Jan van Diest en daarna Daniel Wante, Thomas Bruscerus, Joh. Magus, Gillis van Houte en Jacobus Noortman. Door de terugkeer van de Spaanse machthebbers in 1584 en het vertrek van de predikanten naar Holland werd dit opgeschort.
Pastoor Sijmoen Vermeulen van de Mariakerk is tot 1604 in zijn ambt gebleven. Tot die tijd waren er blijkbaar nog katholieke bewoners.

Wijzigingen van de nieuwe machthebbers kunnen na 1604 zonder problemen doorgevoerd worden, omdat door overstromingen en plunderingen het eiland grotendeels verlaten is. Emigranten naar Cadsant, afkomstig uit het Spaansgezinde katholieke Vlaanderen, zijn al protestant, wat de verandering in een versnelling brengt. De Onser Vrouwe Kercke wordt door de nieuwe overheid aan deze protestanten in gebruik gegeven. De weinige katholieken kunnen voor de H. Mis in de enclave Sluis terecht.

BEELDENSTORM
De nieuwe godsdienst had geen financiële middelen om eigen kerken te bouwen. Men hield hagepreken, samenkomsten bij de haag/heg. Het verbieden van het belijden van andere godsdiensten door de Nederlanden gaf de legitieme reden om de daardoor ongebruikte kerkgebouwen in gebruik te nemen. De ruimten moesten versoberd worden door alle opsmuk te verwijderen. Dat was vanaf 1563 jammer genoeg aanleiding voor roversbenden om de heiligenbeelden, behangen met goud en sieraden, neer te halen onder het mom van deze versobering. Het eerste doelwit was een klooster in Vlaanderen dat door een bende ex-gecommuniceerden, bosgeuzen genaamd, werd uitgeroofd. Ook het beroven en vermoorden van geestelijken was aan de orde van de dag. Hendrik van Brederode en andere leiders van de opstand tegen Spanje verfoeiden dit geweld.

In 1568 behoort Cadsant nog niet bij de Verenigde Nederlanden. De maatregelen om de kerkelijke hervorming door te voeren zijn nog niet van kracht. Wel is Cadsant vanaf 1568 permanent in staat van paraatheid vanwege het gevaar van plundertochten door de Watergeuzen vanuit Engelse havens. Cadsant plaatst in 1568 en 1569 wachters “up de zeedycken ende torren van den kercken staende omtrent de zeedycken. Prochiepapen ende andre gheestelicke personnen worden verzocht om ’s nachts in de kerk te gaan slapen”.
Het Brugse Vrije plaatst in 1571 in Cadzand een regiment met 8 kanonnen en 68 wapenuitrustingen om het eiland te beschermen tegen een eventuele aanval van de Watergeuzen, die zich in het Vlaamse deel van 't Zwingebied bevinden.

Als in 1572 Vlissingen zich van het Spaanse bewind weet vrij te maken, wordt deze havenstad de uitvalsbasis van waaruit de watergeuzen het Vlaamse kustgebied onveilig maken. Op 1 oktober vallen de watergeuzen binnen op de eilanden Cadsant en Oostburg. In de sober ingerichte zaalkerk zijn geen kostbare voorwerpen, zoals met goud en edelstenen omhangen heiligenbeelden, te vinden. De kerk heeft wel loden dakgoten en raamsponningen, waarvan kogels gegoten kunnen worden.
Het gevolg is dat de daken verrotten. Het bezoek wordt afgerond met plunderingen. In 1573 is de pastoor van Cadzand vermoord door de geuzen.
Omstreeks 1574 worden er werken uitgevoerd aan de kerk van Cadsant. Om de werklieden te beschermen tegen watergeuzen vanuit het Oranjegezinde Vlissingen, is er bij de kerk een vendel voetknechten onder leiding van kapitein van Provene gelegerd.

In het jaar 1576  valt een broeder van het Sluisse klooster, terwijl hij bezig is met de mis te bedienen in Cadsant, in handen van de bosgeuzen onder leiding van Jacob de Meyere. De priester wordt niet ter dood gebracht, maar op een losgeld gesteld van ƒ 600. De latere bisschop van Yperen, Petrus Simons, raadt op 22 juli 1576 te Gent de gelovigen met kracht aan het losgeld te betalen, zoals dat ook andere kerken gedaan hebben.

Sluis dient beschermd te worden tegen eventuele aanvallen. De versterking van de vestingwerken wordt bekostigd uit de verkoop van het zilverwerk uit de Katholieke kerken, godshuizen en kloosters. De klokken worden uit de kerktorens van de omliggende parochies gehaald en in Sluis verzameld om te worden omgesmolten tot zwaar en licht geschut. De inwoners zijn dit aan Sluis verplicht, omdat zij in tijd van nood hun toevlucht zoeken binnen de muren van de stad. Op 17 juli 1579 worden door Jaques Christiaanssen de klokken van Cadsant (St. Lambertustoren), Groede en Oostburg in Sluis afgeleverd tegen betaling van 18 pond, 6 schellingen en 4 grooten.

REFORMATIE OP CADSANT IN 1604
In 1604 landt Prins Maurits met 11.000 manschappen op Cadzand en voegt het eiland van Cadzand bij de Noord-Nederlandse Gewesten. Het Protestantisme, de staatsgodsdienst van de Noord-Nederlandse Gewesten, wordt ingevoerd. De Katholieke, Joodse en Doopsgezinde godsdienst worden niet verboden, maar mogen niet in het openbaar beleden worden. De kerk blijft dus ongebruikt. Dat geeft de Staten-Generaal de legitieme reden om de kerk van Cadsant in gebruik te geven aan de Hervormden. De nieuwe leer eist een zoveel mogelijk vierkante en ongedeelde ruimte, opdat alle kerkbezoekers de predikant kunnen zien en zijn rede gemakkelijk kunnen volgen. Strenge eenvoud staan bij kerkbouw en inrichting voorop. Alle versiering, dus ook de heiligenbeelden, dienen achterwege te blijven.
De Staten-Generaal kent in 1606 aan twee predikanten uit Sluis, onder andere Rob de Rieu, een jaarwedde toe, onder voorwaarde wekelijks een predikbeurt te gaan vervullen te Cadsant, wat maar gebrekkig kan geschieden, o.a. doordat het onstuimige Zwin vaak de overtocht belet.
Op 12 november 1608 vragen Jan Alenzoene en Lieven de Clerck, ouderlingen van de kerk van Catsandt, toestemming aan het College van Sluis om een eigen predikant aan te stellen. Het College stemt toe en verwijst hen naar Franchois de Jonge in 's Gravenhage. In 1609 wordt Marcus ab Halbe als vaste predikant aangesteld.

HERSTEL ZUIDBEUK
De kerk is een bouwval geworden. In 1607 worden door een metselaar uit Sluis de meest noodzakelijke herstellingen uitgevoerd.
De aanstelling in 1609 van de vaste eigen predikant Marcus ab Halle is de aanleiding om de zuidbeuk grondig te herstellen en geschikt te maken voor de Protestantse Eredienst. De oost- en de westgevel zijn tot de grond toe afgebroken en nieuw opgetrokken van gele handvormsteen. De andere gevels, waar het nodig blijkt, worden met gebruikte gele kloostermoppen hersteld.
Mogelijk is het dichtmetselen van de ramen van het lichtgedeelte bij de herstelling gebeurd, omdat protestanten geen waarde hechtten aan de katholieke rituelen en symbolen.
Omdat men de muren van de zuidbeuk te hoog vond, zijn deze 1 meter verlaagd. De consistorie wordt gebouwd op de fundamenten van de vroegere sacrestie. Het werk is gegund aan metselaars en timmerlieden uit Gent.
Uit de kerkmeestersrekening van 1609/1610 blijkt de omvang van het werk: betalingen voor de aanvoer van 13 voer zand, 27 voer kalk, 1100 dakpannen, voor het gedeeltelijk (1 meter) afbreken van de muren, voor het maken van de banken (voor de kerk) en het aanleggen van de tuin. De afbouw van de consistorie is voor 26 pond aan een ander gegund. Voor de aanvoer van 8 kruiwagens klei om de binnenmuur van de consistorie te maken is een paar schellingen betaald. Blijkbaar is de zolderverdieping van de consistorie tot tijdelijk woonvertrek ingericht, want de rekening vermeldt ook een uitgaaf voor het aanvoeren van een tafel, twee banken en een schapra (kast) boven op de consistorie. Predikant Marcus ab Halle schijnt niet te Cadzand zelf, maar te Sluis hebben gewoond.

De financiering van de herstellingskosten blijft een vreemde zaak: een aanzienlijk deel wordt gedragen door de St. Baafsabdij te Gent, die daar als tiendheffers uit krachte van het Vlaamsche tiendrecht toe zijn verplicht. Uit dien hoofde komen zij op 14 augustus 1610 met de kerkmeesters overeen, dat zij voor de reparatie een som zouden uitkeren van 1950 gulden. Een ander gedeelte van de bouwkosten wordt door de gemeenteleden zelf bijeengebracht "bij forme van leeninge" en de rest zal men gevonden hebben uit de inkomsten van het kerkegeld.

PASTORIE
(foto links)Na het overlijden van predikant Marcus ab Halle omstreeks 1622/1623, heeft men tegen de kerk een pastorie aangebouwd. De consistorie is hierin opgenomen. Vanaf dan wonen de predikanten op Cadsant. De zolderverdieping wordt als kerkeraads- en catechesatiekamer ingericht. Het middelste vertrek met dakkapel van de pastorie is de oorspronkelijke consistorie.
(foto rechts)De oude pastorie uit 1623 maakt in 1894 plaats voor een grotere pastorie. Deze pastorie is tot 1957 in gebruik geweest. Nu staat er een consistorie.

HERSTEL NOORDBEUK
Door geldgebrek duurt het tot 1641, voordat de noordbeuk hersteld kan worden. De kerkvoogdij heeft daarvoor kapitaal moeten lenen.
Het Vrije van Sluis schenkt de kerk in de oostelijke gevel een gebrandschilderd raam waarin het wapen van dit college prijkt. Het werkstuk is vervaardigd door de Middelburgse glasschilder Cornelis van Barlaar.
De indeling van de ruimte wordt van oost-west naar noord-zuid gewijzigd met de preekstoel aan de noordzijde. Het meubilair, zoals preekstoel, herenbanken en bolpoottafel dateert uit de zeventiende eeuw. Genoemde bolpoottafel is waarschijnlijk dezelfde, die op de kerkrekening van 1609 staat en in de consistorie stond.

GRONDBEZIT
De van oorsprong katholieke Mariakerk van Cadsant was rijk aan grondbezit: in 1610 bedroeg het bijna 100 ha. Door het herstel van de noordbeuk en de bouw in 1659 van de Christoffelkerk van Zuidzande was het grondbezit in 1665 al geslonken tot ongeveer 58 ha. Een gehele polder was gedeeltelijk "gevloeid", in zee gespoeld, gedeeltelijk tot duin geworden. Verder had men om haar pachters tegemoet te komen in de schade, welke deze gedurende de in 1672 uitgebroken oorlog met Frankrijk door de inkwartiering van troepen hadden geleden, hun een derde moeten kwijtschelden van de verschuldigde huur.
Door de herbouw van de noordbeuk in 1641 en de bouw in 1659 van de kerk in Zuidzande ontstond een schuld van 2716 pond met achterstallige rente van 296 pond. Het eigen kapitaal was 96 pond. Om niet failliet verklaard te worden bleek het in 1677 het noodzakelijk om alle landerijen te verkopen om de leningen en de achterstallige rente te kunnen betalen. Voortaan moest de kerk, van alle bezit verstoken, onderhouden worden door de gemeenteleden zelf.

In 1609 en 1641 werden de zuidbeuk en de noordbeuk herbouwd, maar is het te laat voor de toren. Er is geen geld om de kerktoren te herbouwen. Wegens instortingsgevaar wordt de Lamberttoren in 1677 afgebroken. De stenen zijn gebruikt om het kerkgebouw en de pastorie te herstellen en het doodsbeenderenhuisje/knekelhuisje te bouwen. In hetzelfde jaar wordt een dakruiter met de klok van Jan Burgerhuys op de zuidbeuk geplaats. (foto rechts uit 1890)

HUGENOTEN
In 1685 komen een aantal hugenoten uit de omgeving van Calais (Guînes) naar Cadzand en stichten een Waals-Hervormde Gemeente, die sterk uitgebreid wortd in 1713 door geloofsgenoten uit de omtrek van Rijssel en in 1771 uit Picardië, Champagne en het gebied van Orleans. De Waals-Hervormde Gemeente mag tot 1719 haar diensten in de Hervormde Kerk houden en bouwt daarna haar eigen kerk op de plaats van het huidige Zwingebouw. Door integratie met de bevolking gaat in 1817 de Waalse Gemeente op in de Hervormde Gemeente.
De grote koperen zestienarmige lichtkroon (omstreeks 1698 uit de opbrengst van een inzameling onder de gemeenteleden voor ƒ 222 aangekocht) en de kleine rechter zesarmige lichtkroon uit 1698 (in 1779 geschonken door de Staat) zijn het enige wat van de Waalse kerk is overgebleven. De linker kleine lichtkroon is een kopie, in 1931 gemaakt door de geelgieter Brondel te Brugge, omdat naar Engeland geëmigreerde (Cadzandse) hugenoten het originele exemplaar, alsmede het Avondmaalzilver en -linnen, hebben meegenomen.
(de luchters zijn jarenlang gepoetst door het vrouwengilde. In de jaren 1970-80 is het koper van een beschermlaag voorzien)

REPARATIES
Dat de dakruiter in 1750 is vernieuwd, kan niet worden bevestigd.

In 1821 ondergaat het dak een grondige herstelling, wier kosten ten bedrage van ƒ 2370 gedekt zijn deels uit een gift van ƒ 1000, door Koning Willem I in dat jaar geschonken, deels door middel van, een hoofdelijke omslag over de lidmaten.

Rond 1850 is de dorpspomp aangesloten op een ondergronds waterreservoir naast het knekelhuisje. Het reservoir wordt gevoed met regenwater van de kerkdaken via een buizenstelsel.

In 1863 vindt, voor rekening van de gemeente, herstel van de dakruiter plaats. Het werk is voor een bedrag van f 265,- aangenomen door M. Ghijsels te Cadzand.


In 1892 heeft men de kerk van een vlakke zoldering voorzien.

in 1902 is het Kruse-orgel geïnstalleerd. De kerk was toen al in slechte staat. De beukenzijn gedeeltelijk afgeschermd vanwege lekkage door achterstallig onderhoud, ramen zijn dichtgetimmerd en hemelwater sijpelt langs de muren.

In 1925 is het met de kerk zo erg gesteld, dat men zich voor de keuze ziet gesteld van óf een nieuwe kerk te bouwen óf de oude door ingrijpende herstellingen voor algehele ondergang te behoeden. Het denkbeeld om de oude kerk te slopen vindt bij de gemeenteleden weinig of geen instemming.
Aan Ds H. F. de Puy, destijds predikant alhier, komt de eer toe nog juist bijtijds het initiatief te hebben genomen om het kerkgebouw te restaureren.

RESTAURATIE
Kort daarop wordt onder de lidmaten een inzameling van liefdegaven gehouden. Met uitzondering van slechts zeer weinigen brengt ieder zijn offer en binnen enige dagen is een som bijeen van ruim ƒ 16.000, welke door later nog ingekomen giften tot ruim ƒ 20.000 is gestegen. Door inspanning van president en bouwkundige Jan Risseeuw voegen Synode, Rijk en Provincie er hun subsidies bij. De Synode heeft tenslotte haar bijdrage bepaald op ƒ 3.410. Het Rijk nam veertig procent van de bouwkosten voor zijn rekening, met dien verstande dat zijn subsidie ten hoogste ƒ 18.400 zal belopen. De provincie Zeeland schenkt een toelage van ƒ 3.780.
Op 28 november 1928 is de openbare aanbesteding gehouden en het werk gegund aan den heer l. A. Bossand, metselaar te Oostburg, voor ƒ 31.200, een bedrag, dat later met bijwerk aanzienlijk is opgelopen. Het oppertoezicht neemt op zich de heer H. van Heeswijk, lid van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg, die zijn rijke ervaring en grote kunde op dit gebied geheel belangeloos aan het werk heeft gewijd. Met de leiding wordt belast de civiel-ingenieur Van Cruijningen te Oostburg, die weldra vanwege zijn drukke werkzaamheden het dagelijks toezicht, met goedvinden van het kerkbestuur, overdraagt aan de heer P. J. Kouwe, bouwkundige te Oostburg. Deze vervult van juni 1929 tot de voltooiing in juni 1931 met grote toewijding en bekwaamheid zijn taak.

Op 3 januari 1929 start de algehele restauratie onder leiding van rijksbouwmeester Van Heeswijk. Bouwmaterialen zijn zo veel mogelijk hergebruikt. Bij de bouw is ook Doornikse kalksteen gebruikt van de in 1811 afgebrande St. Janskerk te Sluis. De muren van de zuidbeuk, die in 1609 waren verlaagd, komen weer op de oorspronkelijke hoogte en de kapitalen en basementen van de pilaren worden hersteld. Omdat men vloertegels te kort komt,zijn vier grafstenen uit de 16e eeuw, die overgebleven zijn van de oude vloer en van dezelfde blauwe hardsteen zijn, bij het herstel in de vloer verwerkt. Onder de banken heeft men ter besparing van kosten een vloer gelegd, samengesteld uit afval van baksteen en cement. De dakruiter is vervangen door de huidige klokkentoren met een 8-daags uurwerk met slagwerk en 2 wijzerplaten door firma Eijsbouts voor ƒ 1.000. Gebrandschilderde glas-in-lood ramen worden geplaatst. De vergane eikenhouten banken zijn vervangen door goedkopere vurenhouten exemplaren. Het houtsnijwerk van de uit 1650 daterende banken wordt tot versiering van de nieuwe banken gebruikt. Alleen de oude eikenhouten preekstoel is behouden. De vlakke zoldering is verbouwd tot het huidige tongewelf. Twee kachels verwarmen het gebouw. De elektrische verlichting uit 1924 is vervangen door 7 Siemens lozetlampen van 300 Watt per stuk. In plaats van het dakruitertje wordt door de gemeente Cadzand de sierlijke renaissancetoren tegen de kerk aangebouwd. Op 12 juli 1931 kan de kerk weer in gebruik genomen worden.
Foto rechts: Linksboven aannemer Izaak Abraham Bossand, 2e van links bouwkundige P.J. Kouwe, rechtsboven de zoon van de aannemer, Jacobus Abraham Bossand.
Tijdens de restauratie zijn een dichtgemetseld raam, rechts naast het orgel, de afgesmeerde nissen langs de wanden, en de dichtgemetselde doorgang naar het kerkhof in de vroegere noordmuur herontdekt en in de oorspronkelijke staat teruggebracht.

De toren is gebouwd door Adriaan van Dale (foto), metselaar uit Cadzand, in opdracht van de gemeente Cadzand. Van Dale heeft onder andere de molen Nooitgedacht (1894) gebouwd en de Lagere School (1917) aan de Prinsestraat. Hij verwachtte daarom ook de kerk te mogen verbouwen. Het werd echter Izaak Bossand uit Oostburg met een iets gunstiger prijs.

De goed bij de kerk passende toren in renaissancestijl is een ontwerp van de architect L. A. van Cruyningen. Om op eigen ondergrond de toren te kunnen bouwen, kocht de gemeente Cadzand van de kerk een oppervlakte van 9 m2 grond.

De in de dakruiter hangende klok, in 1611 gegoten door Johannes Burgerhuys, was eigendom van de kerk. Na afbraak van de dakruiter werd de klok in eigendom aan de gemeente overgedragen en in de nieuwe toren opgehangen. De kerk kreeg toestemming om voor het aankondigen van de godsdienstoefeningen de klok te luiden.
Het kruis van de verwijderde dakruiter is op de nieuwe toren geplaatst. Het kruis is thans voorzien van een door Smid Robijn gemaakte bol en haan. Dit zijn symbolen uit de Germaanse tijd om onheil af te wenden. Voor christenen verkondigt de haan ook de opstanding van Jesus.

GLAS-IN-LOODRAMEN
Voor het winddicht maken van de ramen in de oost- en westgevel en toch de lichtinval te behouden, staan in de 13e eeuw gedraaide glasschijven ter beschikking. Productie van grote stukken vlak glas was nog niet mogelijk. Wanneer deze schijven vierkant geslepen worden, zijn ze eenvoudig in een houten of ijzeren frame, in de vorm van het raam, te plaatsen.
Al snel blijkt dat loden strips beter bestand zijn tegen weers-invloeden. Windroeden, meestal loodlijsten voorzien van een stalen kern, geven het glas stevigheid tegen winddruk.
Het raam is waterdicht gemaakt door tussen de loodlijst en het glas stopverf aan te brengen, aangelengd met lijnzaadolie.
Het raam is lichtdoorlatend, maar zeker niet doorschijnend vanwege de strepen, luchtbellen en verschil in dikte.

foto uit 1893: glas-in-loodramen in de westgevel boven de ingang.

Het Spaanse leger beschermt in de 2e helft van de 16e eeuw Cadsant tegen de aanvallen van de watergeuzen uit Vlissingen en het leger van de Noord-Nederlandse Gewesten. Als munitie gebruiken de geuzen loden kogels, die ze zelf moeten betalen. Het is daarom begrijpelijk dat de geuzen het bladlood van de dakgoten en uit de glas-in-loodramen slopen om er kogels van te gieten. De kerkklok uit de St. Lamberttoren wordt in 1579 omgesmolten tot kanon. De kerk is een bouwval geworden.

In 1609 wordt de zuidbeuk van de kerk weer opgebouwd, uiteraard met glas-in-loodramen.
In 1641 kan de noordbeuk hersteld worden. Het Vrije van Sluis, het bestuur van dit gebied, schenkt een gebrandschilderd raam met daarin het wapen van Het Vrije van Sluis. Het werkstuk was vervaardigd door de Middelburgse glasschilder Cornelis van Barlaar.
Het wapen is in zilver met een schuinbalk van azuur, het schild gedekt met een distelplant met drie bloemen.
De vormen en details kunnen niet alle uitgebeeld worden met gekleurde stukjes glas in loodstrips. Technisch is het in deze tijd mogelijk een venstervullende plaat blank glas te produceren en te beschilderen als een paneel of doek door het inbranden van emailverf, ijzeroxide, zilverpoeder en zwavel.
De rechtlijnige stukken glas zullen in lood gevat zijn, de rondingen en details gebrandschilderd. Het geheel zal in een glas-in-loodraam gevat zijn, zoals de ramen uit 1931. De verdere geschiedenis van het raam is niet bekend.


In 1931 is de restauratie van het kerkgebouw afgerond.
Het echtpaar mr. A.J.E.A. Bik-Enger uit Den Haag, met overgrootouders uit Cadzand (Jan Bik gehuwd in 1789 met Janna Butin), schenkt 5 glas-in-loodramen met de onderwerpen: Het wapen van Prins Maurits van Oranje, Het wapen van het Rijk, Het wapen van de provincie Zeeland, Het wapen gemeente Cadzand en De familiewapens van Bik en Enger.
Het 6e raam is geschonken door dr. J. de Hullu, secr.-kerkvoogd. Het vertoont de Fransche lelieën en den Hollandschen leeuw, en draagt tot opschrift: Aan de nagedachtenis der 1685-1771 overge-komen Hugenoten. Rom. 8:35, 37 en 39.
Het 7e en 8e raam zijn geschonken door twee anonieme kerkleden en hebben de afbeelding van een opengeslagen bijbel, waaronder de tekst Matth. XXII : 37-40 en Psalm L1 ; 3-5, en de afbeelding van het Lam Gods (het oude zegel van de kerkelijke gemeente) met de tekst Joh. 1 : 29B en Joh. III : 16.
Alle ramen zijn vervaardigd in het Atelier Jan Schouten te Delft.
De heer Bik overleed op 3 maart 1931, 4 maanden voor de ingebruikname op 12 juli 1931. Zijn weduwe was aanwezig bij de plechtigheid.

DE TWEEDE WERELDOORLOG
De Lagere School wordt opslagplaats van S-mijnen. De kerk wordt school. De kleuters krijgen les achter het hek bij de preekstoel, de overige leerlingen bij de ingang van de consistorie.


Vanaf 1942 wordt de toren gebruikt als uitkijkpost door de 712 Infanteriedivision in Terneuzen (KVA A2). Op de muren boven de luiken staan herkenningspunten in het landschap aangegeven met de bijbehorende afstanden. Via een ondergrondse telefoonleiding werd de informatie doorgegeven aan de batterij in Terneuzen.
De muren zijn bij de restauratie van de toren in 2009 onder handen genomen, waarbij delen van de tekeningen zijn verdwenen.
Vóór de restauratie zijn foto's van deze tekeningen gemaakt. Het idee is nu opgevat deze foto's op de plaats van de tekeningen te hangen. Het blijft immers een curiositeit.



(foto links) Bij de eerste geallieerde luchtaanval op 8 oktober 1944 is door bommen en door afweergeschut is de kerk veel schade toegebracht.

(foto rechts) Ook de bijbel uit begin 17e eeuw, die opengeslagen op de preekstoel lag, kreeg die dag granaatscherven te verwerken.





(foto links) Bij de granaatinslag op 8 okt 1944 zijn alle glas-in-loodramen uit hun sponningen geblazen. Alleen het fragment van Het Lam Gods bleek ongeschonden.
Het is in 1946 bij de herstelling van de kerk teruggeplaatst in het raam van de zuidbeuk tegenover de ingang.
De overige ramen zijn, met een kleine variatie, als eenvoudige glas-in-loodramen geplaatst.




De dakconstructie toont tot op de dag van vandaag de beschadigingen van granaatscherven.




Het kerkgebouw is zwaar beschadigd en niet geschikt voor gebruik. In de tuin wordt een barak gezet, die dienst doet als noodkerk. Na het herstel van de kerk is het noodgebouw verkocht aan Izak Boone, als vervanging van zijn verwoeste café aan de duinen.




Aan Stichting Herstel Zeeland 1945, een van de vele oorlogsschade gerelateerde stichtingen, wordt door de gemeente Cadzand in oktober 1946 een bijdrage in de herstelkosten gevraagd:

“Restauratie van het fraaie in Gothische stijl opgetrokken kerkgebouw der Nederlandsch Hervormde Gemeente.
Dit gebouw, hetwelk het geheele dorp beheerscht, is thans bijna gerestaureerd. De kosten van herstel kunnen begroot worden op Fl. 60.000,--, waarbij nog komt de vervanging van het verwoeste meubilair. Voorts kan het herstel van de bijgebouwen nog geraamd worden op Fl. 20.000,--. Hoewel door Monumentenzorg een belangrijke subsidie zal verleend worden,zal de kerkvoogdij van voornoemde gemeente, welke toch reeds armlastig is, met een groot bedrag belast worden, waardoor deze moeilijk aan haar verplichtingen zal kunnen voldoen tegenover den aannemer. Het is gewenscht, dat aan genoemde kerkvoogdij, welke het heeft aangedurfd om tot restauratie over te gaan om verder verval van het gebouw te voorkomen- zoo mogelijk- financieele hulp wordt verleend. In dit verband merk ik op, dat de burgerlijke gemeente, gezien de weinig rooskleurige toestand der gemeente-financiën, n i e t in staat is om een financieele bijdrage te verleenen in de kosten van herstel.”


Tijdens Operation Switchback in oktober 1944 zijn honderden bommen afgeworpen op de duinen om bunkers en geschut (Atlantikwall) onklaar te maken. Een groot aantal kwam terecht in zee en ver achter de duinen. Daaronder waren veel blindgangers. Na de bevrijding is onmiddellijk begonnen met het opruimen.
In 1948 is een verdwaalde bom op het kerkhof aan de Erasmusweg geruimd.
Tot op heden worden regelmatig explosieven van alle aard gevonden en onschadelijk gemaakt.





In 1957 is de pastorie uit 1894 afgebroken en in 1963 de consistorie tegen de kerk aangebouwd. Aan de markt tegenover de kerk is een nieuwe predikantswoning gebouwd, die tot 2001 als zodanig in gebruik was.





November 1964 is een nieuw kruis, vervaardigd door smederij De Wolf, op de toren gezet door Ko en Piet de Wolf sr., timmerman Hamelink en aannemer Dierings. Veiligheidsvoorschriften waren in die tijd summier. Er werden balken door de galmgaten gestoken en aan de rechterzijde vastgeklemd. Links werden planken gelegd voor de ladder. Onderaan de ladder houdt waarschijnlijk Dierings deze tegen, terwijl bovenaan de, als onverschrokken bekend staande, Hamelink het kruis plaatst.
De haan en de bol uit 1929 van smid Robijn zijn er weer op geplaatst. In eerste instantie durfde niemand naar de top te klimmen, totdat een onverschrokken inwoner op een onbewaakt moment een oude verfemmer op de torenspits plaatste, als bewijs dat het kon. Men heeft het bruijne vermoeden dat een zekere Piet de waaghals is geweest. Het oude kruis heeft tientallen jaren op de zolder van smederij De Wolf gelegen, totdat het in 2008 door Rinie Smit is opgeknapt en het een plaats kreeg in de kerk.




In 1969 wordt voor het eerst groot onderhoud uitgevoerd aan de toren. De loodslabben en de leienbedekking moeten worden hersteld en de bliksembeveiliging boven op de torenspits wordt voor alle zekerheid vernieuwd. De kosten van herstel bedragen ƒ 29.000 en worden betaald door rijk en provincie. Het werk wordt uitgevoerd onder toezicht van monumentenzorg.





In 1981 laat de nieuwe gemeente Oostburg kleine herstelwerkzaamheden uitvoeren aan het voegwerk van de gevels en de toren.

In 1982 voert een specialist in bliksembeveiligingen, een gedeeltelijke inspectie van de toren uit. Geconstateerd wordt zware roestaantasting van het ornament/kruis (basis van de torenhaan), de vlaggenmasthouder en beugel, de klokkenstoel en de verankeringen.

In 1999 breekt door roestvorming de ophanging van de luidklok. Vakkundige reparatie door Kezantenaoren voorkomt erger.

In 2009 is de toren grondig gerestaureerd, balken zijn vervangen, het voegwerk is hersteld en er is een nieuwe opgang gemaakt. Het uurwerk is gereviseerd door de firma Eijsbouts, hetzelfde bedrijf, dat in 1931 het uurwerk leverde.

De Protestantse Gemeente Zuidwesthoek is eigenaar van de kerk. Het gebouw wordt niet alleen voor diensten gebruikt, maar ook voor concerten, herdenkingen en kunstexposities.

Dankzij de Hervormde Gemeente Zuid Westhoek, de Stichting Behoud Dorpskerk Cadzand, de provincie Zeeland, de gemeente Sluis en de bevolking kan het kerkgebouw nog lang voor ons nageslacht behouden blijven.

PASTOORS VAN DE ONSER VROUWE KERCKE
-Gillis Lapostole, pastoor tot 1456, daarna aartsdeken van Brugge;
-Sijmoenn Vermeulen, pastoor in 1597 tot 1604;
(door hiaten in het archief van de St. Baafsabdij is de lijst incompleet)

PREDIKANTEN VAN DE HERVORMDE KERK
1608 12 November. Is door het collegie geresolveerd, dat men, gehoord hebbende het vertoog en verzoek, gedaan door Jan Alenzoene en Lieven de Clerck, tegenwoordig ouderlingen der kerke van Kadzand, geadsisteerd met beide de dienaren des goddelijken Woords dezer stad [Sluis], denzelven ouderlingen zal verleenen acte van adres van wege 't zelve collegie: om zich daarmee te vervoegen in 's Gravenhage bij Franchois de Jonge, tot aanhouding om te moeten verkrijgen eenen dienaar des goddelijken Woords binnen Cadzandt.

(-Rob de Rieu, interum predikant uit Sluis, ca.1606-1609)
-Marcus ab Halle, proponent, alhier overleden, 1609-1622 (of 1623);
-Adriaan Corneliszoon Langendam, gekomen van Breskens, vertrokken naar Westkapelle, 1623-1633;
-Petrus van Thoor, gekomen van Oosthuizen, vertrokken naar Middelburg, 1631-1633;
-Johannes Sterthenius, proponent, vertrokken naar Oost-Indië, 1633-1640;
-Petrus Dobbelaer, gekomen van Renesse, alhier overleden, 1641-1661;
-Johannes Urselius, vroeger predikant te Essequebo (West- Indië), 1662-1672;
-Jacob Eduardi, gekomen van Nieuwvliet, alhier overleden, 1672-1676;
-Petrus Pollion, gekomen van St. Kruis, vertrokken naar Aagtekerke, 1667-1720;
-Martinus van Groenenberg, proponent, alhier overleden, 1679-1720;
-Eelco Eelcoma, gekomen van Nieuw Brongerga (Fr.), alhier emeritus geworden, 1721-1738;
-Leonardus Ens, proponent, vertrokken naar Breskens, 1739;
-Frederik van Huchem, proponent, alhier emeritus geworden, 1740-1774;
-Philippus van Duren, gekomen van Sliedrecht, vertrokken naar Wolfaartsdijk, 1774-1778;
-Johannes Steenbakker, gekomen van Ouwerkerk bij Zierikzee, vertrokken naar Biervliet, 1778-1780;
-Diederik Cornelis van Voorst, gekomen van Sint-Anna ter Muiden, vertrokken naar Hien en Dodewaard, 1781-1785;
-Johannes van Dasselaer, gekomen van Oene (Gld.), alhier overleden, 1785-1796;
-Jacobus de Rochefort, proponent, vertrokken naar Westkappel, 1798-1808;
-Henri Louis de Jonge, proponent, vertrokken naar Oost-Souburg,1810-1814;
-Willem Jan Berghuis, proponent, vertrokken naar Wanneperveen (Ov.), 1815-1820;
-Cornelis Pieter Lammers van Toorenburg, gekomen van Dreischor, vertrokken naar Domburg, 1821-1827;
-Johannes van Rhee, gekomen uit Benningbroek (N.H.), vertrokken naar Biggekerke, 1828-1832;
-Jan Pieter van Hal, gekomen van Serooskerke op Schouwen, ontslagen, 1832-1844;
-Hubertus Johannes Janssen, proponent, vertrokken naar Groede,1845-1851;
-Johannes Jollius Six Dijkstra, gekomen van Ellewoutsdijk, alhier emeritus geworden, 1852-1893;
-Frederik Breen, proponent, vertrokken naar Oostkapelle, 1894-1899;
-Willem Hendrik Weeda, proponent, vertrokken naar Oosterland op Duiveland, 1900-1908;
-Drs. Hendrik Ferdinand de Puy, gekomen van Terkaple en Akmarijp (Fr.), vertrokken naar Lutterade (L.), 1908-1927;
-Frederik Aarnout Visser, gekomen van Oosterzee en Echten (Fr.), 1-10-1927, met emeritaat vertrokken naar Heemstede op 27-8-1940;
-Jan Adam Talma, proponent, gekomen op 13-5-1941, vertrokken naar Zaamslag op 24-2-1946;
-Max Enker, proponent, gekomen 16-6-1946, vertrokken naar Koudekerke op 2-1-1949;
-Arend Chrisiaan Wolter ten Cate, gekomen van Noordgouwe op 24-7-1949, vertrokken naar de Krim (Ov.) op 18-2-1962;
-Willem Cornelis Luuring, gekomen van de Krim op 25-2-1962, met emeritaat vertrokken op 31-1-1971;
-Jacob Willem Schokking, gekomen op 13-8-1972 uit Rotterdam, vertrokken met emeritaat op 18-8-1977.
1 november 1977 is de combinatie Sluis - St.-Anna ter Muiden - Retranchement – Cadzand opgericht, met als doel om één predikant te kunnen bekostigen voor de gehele combinatie. Dit is blijven bestaan tot 1 januari 1999; vanaf deze datum is de combinatie overgegaan tot een volledige fusie, met als naam N.H. Gemeente Zuidwesthoek. De toenmalige predikant van Sluis - St. Anna ter Muiden - Retranchement werd ook de predikant van Cadzand.
-Cornelis Balk, vertrokken in december 1991 naar Tholen;
-Arie J. Houwaart, gekomen op 12-1-1992 uit Kuinre en Blankenham, vertrokken naar Veendam in mei 2000;
-Jan W. Blankert, gekomen op 11-03-2001 uit Edam/Volendam, vertrokken naar Amsterdam in september 2007.
15 mei 2007 is de naam gewijzigd in Protestantse Gemeente Zuidwesthoek.
-Irma J. Nietveld, gekomen op 13-1-2008, vertrokken in september 2020.
-Vrouwkje Dees-Hinten gekomen op dec 2021.

PREDIKANTEN VAN DE WAALS HERVORMDE GEMEENTE
-Pierre Trouillard, te voren pasteur bij de Hervormde gemeente van Guînes, vertrokken naar de Franse gemeente te Canterbury in Engeland. 1686-1687.
-Jean de la Londe le Bas, gekomen van Vaals, vertrokken als garnizoenscommandant naar Namen. 1688-1710 of 1711.
-Jean Bonniol, te voren pasteur te Calmont in Haut Languedoc. Alhier overleden. 1711-1712.
-Joseph Casaudoumecq, proponent, vertrokken naar Aardenburg. 1713-1719.
-Pierre Bruckner, te voren veldprediker in Nederlandse dienst, alhier emeritus geworden. 1720-1771.
-Jean Maurel, proponent, vertrokken naar Aardenburg. 1772-1774.
-Jean Baptist Briatte, te voren pasteur bij de Kerken der Woestijn in Noord-Frankrijk, vertrokken naar Namen. 1775-1776.
-Joseph François, proponent, vertrokken naar Aardenburg. 1776-1777.
-Daniel Henri Dautun, proponent, vertrokken naar Amsterdam. 1779-1780.
-Jean André Anosy, te voren veldprediker in Nederlanse dienst, vertrokken naar de Nederlands Hervormde gemeente te Borssele. 1780-1797.
-In de jaren 1797-1809 werd de dienst geleid door een der leden, Felix Iomon genaamd, en omstreeks 1771 als réfugié herwaarts overgekomen uit Nauroy bij St. Quentin.

LITERATUUR
Maaten, E. van der; Geschiedenis der Nederlanden; 1853; p32
Noire, Laura de; materialen en technieken in historische metselconstructies; 2017
Rijksarchief Gent, St-Baafs no. 790, fol. 12 en 51
Larbouillat, Jacques; Akkerzieken in de Zwinstreek; 1988
Hinte, Jan van; Haagbegraving; 1982
artway.eu
Wikipedia.nl
glas.nl
Cartulaire de Saint Bavon 655-1255; 1840; charter 15, p22; charter 57, p58; charter 18, p25; charter 161, p122; charter 176, p171; p38; p47; p66, p67;
Kloot Meyburg, Herman van der; Onze Oude dorpskerken; 1912
Schillewaert, Rob; Het Vrije van Sluis in de eerste helft van de 17e eeuw; 2010
AA, A.J. van der; Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, deel 11, 1848; p934
krantenbank delpher.nl
De kapelle St. Pieter onder Nieuwvliet, J. de Hullu, 1904.
Gottschalk, M.K.E.; Historische Geografie van Westelijk Zeeuws-Vlaanderen, deel II, 1958
Dale, J.H. van; Bijdragen tot_de oudheidkunde en geschiedenis van Zeeuwsch-Vlaanderen, deel 1 en 2, 1856
Groningen, A.P. van; Geschiedenis der Watergeuzen, 1840: p23
Hunnius, Balduinus; Het Staatische Vlaanderen of De Zeeuwsche Buise; 1718
Algemeen Rijksarchief De Haag
Dr. J. de Hullu; Nota betreffende de geschiedenis van de Nederlandsch-Hervormde Kerk te Cadzand; 1925
beeldbank Cultureel Erfgoed
Haslinghuis, dr. E.J.; Bouwkundige termen; 2005
Treslong Prins, P.C. van; Genealogische en heraldische gedenkwaardigheden in en uit de kerken der provincie Zeeland; 1919
ivdnt.org/onderzoek-a-onderwijs/lexicologie-a-lexicografie/historische-woordenboeken
Debonne, Vincent en Dreesen, Roland; Stenen immigranten in de Zwinstreek; 2015
Rijksdienst voor archeologie, cultuurlandschap en monumenten; Het pannendak; 2008.
Muller, Ben; Stützpunkt Groede; 2010
Cadzandgeschiedenis, Bert Voets

Download PDF: Onser Vrouwe Kercke op Cadsant