De Grindweg naar Zuidzande


Iin de XIIIde eeuw vormt zich een pad vanaf het veer bij Zuidzande naar de Mariakerk in Cadzand. Deze weg heet in de volksmond (Sinte) Marien Weghe.

Het zijn zandwegen, en 's winters onbegaanbare modderwegen. Wat een vooruitgang is dan het verharden van een weg met grind!

Uit het Verslag aan de Koning van Openbare Werken, 1853:

Al enkele jaren klaagden de inwoners van Cadzand en Zuidzande over de slechte staat waarin de modderweg verkeerde. Hoe verheugd men in 1854 was bij de opening van een grindweg van Cadzand naar Zuidzande leren ons onderstaande liederen. De van 1837 tot 1880 aangestelde openbaar onderwijzer van Cadzand, Adam Meskes (1810-1882), klom in de pen en dichtte verschillende feestliederen, die door de jongens en meisjes werden gezongen toen deze weg officieel werd geopend. Eerst een lied toen de jeugd opmarcheerde naar de nieuwe grindweg. Bij de aankomst aan de nieuwe grindweg volgde een tweede lied, onmiddellijk na de eerste toespraak weer een lied, eveneens na de tweede toespraak. Na de inwijding werd weer gezongen. Uit deze liederen bleek hoe slecht de toestand voorheen was en hoe blij men was met de nieuwe weg.
De twee meest treffende liederen willen wij hier laten volgen.

Vierde zang, om te zingen na de tweede toespraak.
Wijze: Van het Oogstlied: Ziet hoe de zon reeds opwaarts snelt.

Wat heil! de nieuwe weg is klaar,
Ook is het wijdings-feestuur daar;
Komt vieren wij deez' blijden stond,
als 't meisjes (jongens) past met hart en mond.

Ziet, ziet, hoe elk is op de been,
Elk spoedt zich naar den Grindweg heen,
Den weg, weleer zoo bijster slecht
En thans zoo heerlijk aangelegd.

Wij juichen in dien gunst'gen keer,
Hier toch, hier wacht geen slijk ons meer;
Wie thans eens naar Zuidzande wil,
Wordt niet meer vuil tot aan de bil;

Thans wordt geen klagt hier meer gehoord,
Geen reiz'ger in zijn plan gestoord,
Verdwenen is het naar moeras
Dat elk een doorn in d'oogen was.

Kom vrij nu, Herfst en Wintertijd,
Voor ons ook werd de kring verwijd!
De kring die ons als gansch omsloot
En ons slechts lust tot sluim'ren bood.

Heil hun! die ons dit voorregt boon,
De dank des harten zij hun loon;
Wie voor elk goed erkent'lijk is
Kweekt aller gunst, dit is gewis.

Na de inwijding van de Grindweg werd door de jongens en meisjes het navolgende lied gezongen op de wijze van 10 VIVAT! 10 VIVAT!

Er lag voorheen, aan 't dorp Kadzand
Een bijster slechte weg.
Een weg dien elk met zorg vermeed
Als men door 't land een toertje deed;
Zodat dit Dorp slechts werd bezocht
Als men daar wezen moest.

Want in den Herfst en Wintertijd
Ja, zelfs in 't Voorjaar nog,
Was deze weg een lange waterplas,
Had hij zeer veel van een moeras;
Waardoor hij, negen maanden lang
Schier gansch onreisbaar bleef!

En was de lieve zomer daar,
Dat ieder wand'len wil
Dan bood hij stof en kluiten aan
Zoodat men, telkens onder 't gaan
Op 't jammerlijkst den voet zich stiet
Of gansch bestoven werd!

En koos de Wandelaar het pad
Ver zijde vam dien weg.
Dan ja, had hij de kluiten niet,
Noch van het stof vermeld verdriet.
Maar werd hij, als er regen viel Te halven lijve nat.

Dit kwaad, dit schroom'lijk ongerief
Kon langer niet bestaan.
En deed het Plaatselijk Bestuur
Met frissche'kracht en jeugdig vuur
Naar midd'len van herstelling zien.
Tot ieders deugd'lijk heil!

Na rijp, maar tevens kloek beraad
Kwam men tot een besluit.
Men wilde dien begrinden doen
Maar eerst voor overvloeijing hoen,
Waartoe men dien verhoogen moest
Tot boven 't waterpeil.

Dit gansch niet onbelangrijk werk
Werd weldra aanbesteed.
Men groef, men krooi en repte de hand.
En spoedig kwam de weg tot stand.
Zoo flink, en tot het doel geschikt
Als zich die thans vertoont!

Komt, Vreemdelingen! Komt en ziet
Of 't niet de waarheid is.
Komt, komt vooral op deze dag,
Den schoonsten dien ons oog ooit zag
Waarop die — heerlijk uitgedoscht,
Op 't schoonst wordt ingewijd.