DE SCHELDETOL

De Scheldetol werd ingesteld bij het traktaat van 19 april 1839. Om de instelling hiervan te begrijpen, is het nodig terug te grijpen naar het internationaal statuut dat de Schelde verkreeg bij het genoemde traktaat.

“Dit statuut is een compromis tussen enerzijds de onbeperkte soevereiniteit van het doortrokken land — het stelsel dat praktisch overal in voege was tot aan de Franse revolutie — en anderzijds het condominium van de oeverstaten van een stroom met recht van doorvaart voor de onderhorigen van deze oeverstaten, zoals zulks o.m. voorzien werd door het Congres van Wenen in 1815”.

Nederland moest vrije toegang verlenen aan elk voor Belgische havens bestemd schip. Tegenover de Nederlandse verplichting zorg te dragen dat de Schelde goed bevaarbaar bleef, moest België aan Nederland een tol betalen van ƒ 1,50 per ton, te weten ƒ 1,12 per ton voor de schepen die van volle zee komend de Westerschelde opvoeren en ƒ 0,38 per ton voor de schepen die de Westerschelde afvoeren naar zee. Hoewel Nederland meer had verlangd, betekende dit voor België toch een zware belasting. Het is er op neergekomen dat België die lasten heeft aanvaard zonder deze op de buitenlandse schepen te verhalen. Bij de snelle uitbreiding van het scheepvaartverkeer stegen de verschuldigde bedragen evenredig.

Het opkomen van de vrijhandelsgedachte deed dergelijke tolheffingen als zeer hinderlijk ondervinden. In 1857 werd de Sonttol afgekocht van Denemarken en 1861 de tol op de Elbe afgeschaft. Belgische afgevaardigden maakten hiervan gebruik om de aandacht te vestigen op de Scheldetol. Na inleidende besprekingen werd in 1863 contact met Nederland opgenomen om de Schelde vrij te maken.
Het afkoopbedrag op basis van het gekapitaliseerde gemiddelde bedrag der laatste vijf jaren werd op 36.278.560 frank bepaald. België verklaarde zich bereid ongeveer een derde van de som voor zijn rekening te nemen. Het resterende bedrag werd over de andere zeevarende mogendheden verdeeld naar rato van hun scheepvaartverkeer op de Schelde. België betaalde de gehele som aan Nederland, terwijl de andere landen aan België terugbetaalden.
Behalve de vrijkoping van de Scheldetol voorzag het verdrag van 12 mei 1863 ook nog in een vermindering van de loodsgelden met 20 tot 30 % en andere verzachtende maatregelen. Men ondervond bij de onderhandelingen van Nederlandse zijde geen al te grote weerstand. Had men in Nederland ook van de geschiedenis geleerd?

Bron:
M. P. de Bruin, Publicatie Zeeuwsch Tijdschrift 1963