Engels schip strandt in Sluisse Gat

Verhaal van het gebeurde aan de Cadzandse Dam, vrijdag den 25 maart 1831.

Een Engels schip, aldaar door een Vlaamse loods, naar alle schijn, opzettelijk vast gezet zijnde, zo werd hetzelve door de commandant van Sluis onder surveillance genomen, hetwelk de Belgen eerst beweerden te moeten doen. Donderdag den 31 loste de 1 ste luitenant Strater, van de 5 de afdeling infanterie, in bezetting te Sluis, met 30 man, een dergelijk getal manschappen en twee officieren af, doch werd dit getal op hoger bevel, verminderd tot op 13 man en een sergeant. Twee wagens, begeleid door omtrent 30 Belgen, die op het gestrande schip afkwamen, onze troepen ziende, togen af, waaruit de commandant van Sluis besloot, dat de Belgen het schip op ons grondgebied achtende, hetzelve verder eerbiedigen zouden en beval de luitenant Strater het schip te beklimmen met gemelde 13 man.

Een tijd lang op het schip post gevat hebbende, kwamen aldaar twee heren, beide uit Sluis, doch verzocht de luitenant Strater hen spoedig te vertrekken, aangezien het water wassende was en men, bij die omstandigheid, ingevolge bevel van de commandant, het schip te verlaten had. Dit werd dan ook met behulp van een plank ten uitvoer gebracht, keerde men te 9 uur en bij laag water tot het schip terug, welke manoeuvre alzo met af- en aantrekken voortduurde, alles ingevolge instructie welke luidde, dat men bij hoog water het schip ontruimen zou. In de nacht was het schip zeer gehavend geworden en was er veel touwwerk over boord geraakt, hetwelk de luitenant afgesneden wilde hebben, doch waarbij de matrozen zich niet zeer gewillig toonden, zo min als het ontladen van het schip.

Inmiddels kwamen de Belgen in vier hopen en ten getale van circa 400 gewapende mannen, waarbij 45 militairen. Het scheepsvolk bezig zijnde met het laden van een lichter en het water nu weer wassende, zo was de luitenant Strater genoodzaakt de beste partij van de omstandigheden te trekken en plaatste zich aan de overzijde, met intentie om de lichter te bevrijden, door bij hetzelve post te vatten. De Belgen, zowel op het schip als op de lichter aanrukkende, plaatsten zich in bataille en toonden een wit vaandel, waarop de luitenant een sergeant zond, die terug kwam met de tijding dat iemand van de waterstaat de luitenant wenste te spreken. Met deze geëmployeerde zich nu geaboucheerd hebbende, zo beweerde hij, dat het schip op Belgische bodem lag, daarbij uit het oog verliezende, dat de Belgen op het Zwin geen gezag hoegenaamd hebben, daar hetzelve, ingevolge de grensscheiding van voor 1790 moet gesloten zijn, en de surveillance van de schepen geheel aan ons toekomt; bijgevolg is er geen kwestie van grensscheiding op dat vaarwater. Deze geëmployeerde verzocht al verder uitstel tot de volgende dag, ten einde te kunnen rapporteren; doch juist kwam de luitenant Blom met een detachement, halt houdende tot omtrent 800 passen, komende hij met de luitenant Strater overeen, om, op de eerste wenk, gezamenlijk over te varen en het schip te redden. Onmiddellijk deelden de Belgen hun detachement in tweeën en besprongen de lichter, dezelve willende doen afvaren en voorzeker met intentie om zich van het goed meester te maken. Luitenant Strater beval het anker te werpen en het vaartuig te ontruimen, of dat hij vuur zou commanderen. Dit bevel tot driemaal herhaald zijnde, zonder dat daaraan gehoorzaamd werd, zo liet hij zijn detachement vuur geven, waarop de Belgen hals over kop in zee sprongen en zich al zwemmende redden, voor zover de bekomen blessuren hun zulks niet beletten. De lichter kwam alzo weer in onze handen, zowel als enige Belgische geweren en twee schakots, benevens een commies, die enigszins zwaarlijvig zijnde, de sprong in zee te lang in bedenking had genomen.
De ooggetuigen verblijden zich allen over de stoute en tevens doelmatige maatregelen van de luitenant Strater, door wiens moed en beleid de lichter in onze handen is gebleven. Het getal doden dat de Belgen gehad hebben, zo aan gesneuvelden als verdronken, wordt op 7 begroot.

Zaterdagmorgen zijn er twee kanonneerboten op het gat gearriveerd, om het Zwin te surveilleren en alzo het gezag te handhaven, hetgeen ik hierboven gesteld heb de Noord Nederlanders, op dat vaarwater, toe te komen, namelijk het sluiten van hetzelve, en waardoor dus alle kwestie over verdeling van genoemd water vervalt, tot dat deswege nader besloten zij, sprekende een der protocollen, voor het ogenblik, wel van het openen van de Schelde, doch geenszins van het Zwin. Tot voorkoming van alle verdraaide rapporten dienaangaande, strekt het bovenstaande tot inlichting.

Omtrent de bij het Retranchement gestrande Engelse brik wordt door de luitenant-kolonel J. Ledel nog nader gemeld, dan den 1 dezer, met het invallen van de vloed, de Belgische troepen van West-Kapelle, ten getale van 60 gewapende manschappen en drie tot vierhonderd plunderaars, zich naar het gestrande vaartuig hebben begeven, hetwelk door de kommandant van het aldaar gestelde detachement, wegens de invallende vloed was verlaten; waartoe hem de instructies waren gegeven, ten einde zijn detachement aan geen gevaar bloot te stellen. De Belgen occupeerden dadelijk het vaartuig, en begonnen hetzelve te plunderen, terwijl een gedeelte zich op een daarbij liggende vaartuig begaven, hetwelk van Vlissingen was gekomen, en op rekwisitie van de kapitein van de gestrande bodem, een groot gedeelte der lading had ingescheept. De Belgen wilden vervolgens de Hollandse schipper noodzaken koers naar het Hazegras te zetten, om zo doende met een rijke buit te ontsnappen. Op dat ogenblik kwam de kapitein van Hopbergen, kommandant der stad Sluis, met een detachement, aan welks hoofd zich de 1 ste luitenant Blom, der 10 de afdeling, bevond, ter versterking van het zwakke detachement aan. Een wel aangebracht en onderhouden gelederen-vuur deed al spoedig zodanige uitwerking, dat de Belgen het vaartuig in allerijl verlieten, zich in zee wierpen, al zwemmend onder een hagelbui kogels de vlucht namen en gedeeltelijk hun wapens achterlieten, met dat gevolg, dat enig wapentuig in handen onzer braven is gevallen; terwijl drie Belgen, zich door de vlucht zoekende te redden, een prooi der golven zijn geworden, en een aantal hunner gekwetst zijn, zo dat zij hunne moord- en plunderzucht op Hollandse bodem niet straffeloos hebben gepleegd. Een Belgisch kommies, met name Duthois (gewezen 1 ste luitenant), bevond zich bij het enteren onzer troepen nog aan boord, en is naar Middelburg opgezonden. De trage voortgang, welke de kapitein van de gestrande bodem in het ontschepen der lading heeft gemaakt, gevoegd bij het bericht, dat hij naar Brugge is vertrokken, dien vermoeden, dat het stranden van het schip niet aan een bijzonder toeval moet worden toegeschreven; het laat zich althans moeilijk verklaren, dat die kapitein, na bevorens de hulp en de bijstand van de Nederlandse autoriteiten ingeroepen te hebben, en na de militaire macht ter bewaking van de eigendommen zijner reders te hebben verkregen, zich althans aan de zijde van de plunderaars gaat begeven.

Bron:
Zeeuwsche Courant