Napoleon's ‘togt’ over het Zwin.

Met betrekking tot de overtocht van Keizer Napoleon Bonaparte over het Zwin, in oktober 1811, heeft J.H. van Dale, archievaris te Sluis, het volgende opgetekend uit de mond van de 72 jarigen visser Johan Christiaan Hennefreund , de persoon, die met zijn hoogaars de Keizer over het Zwin gevoerd heeft, en daarin werd bijgestaan door zijn oom Jacobus Schellemak.

De zaak heeft zich toegedragen als volgt: Gemelde Hennefreund en enige andere vissers hadden, van de Commissaris der Marine te Sluis, Potier genaamd, bevel ontvangen zich op 1 oktober met hun hoogaarzen naar het Hazegras te begeven, om daar Z.M. op te wachten en hem met zijn gevolg over het Zwin te zetten.
Nadat Hennefreund aldaar met 4 hoogaarzen omstreeks anderhalve dag gelegen en gewacht had, verscheen Z. M. in de namiddag van de 3e oktober, vergezeld van de heer Mamie, burgemeester van Blankenberge, die Z. M. op diens tocht langs de duinen, de kust volgende, tot aan het Hazegras had moeten vergezellen, en toen hij hem verlaten wilde, door hem gedrongen werd, de overtocht over het Zwin mede te maken. Behalve door hem, was Z. M. vergezeld van zijn getrouwen Mameluk, de hertog van Vincenne, graaf Lobau,eenige generaals en ruiters. Desgevraagd verlangden de vissers 1 gulden per persoon voor de overtocht.
De waterstand was zo laag, dat de boot niet tot tegen de oever kon aanleggen. Veerman Hennefreund nam (de kleine) Napoleon op zijn rug en droeg hem, zo waardig mogelijk, door het kniehoge water naar zijn boot. Nadat de Keizer en de overigen in de hoogaars gestegen waren, begaven zich enkele ruiters in de schuit van Jannes Verhoeve , terwijl de overgeblevenen met de ledige paarden zich naar Sluis, en vervolgens naar Breskens begaven.

Daar het tij reeds enigzins verlopen was en het nog al tamelijk uit het westen woei, zoodat het water vrij moeijlijk stond, vroeg de Keizer, door middel van de burgemeester van Blankenberghe, die als tolk diende, daar de schipper geen Frans kende, "of er geen gevaar was?", waarop de laatste ontkennend antwoordde. De overvaart had plaats van uit het Hazegras tot in het Dievegat. Dit Dievegat, een gedeelte van het Zwin, werd toen gevormd door een bank of plaat, welke zich in het Zwin gezet heeft, en is aldus genoemd, omdat men, zodra het eb werd, zich haasten moest het te verlaten, wijl men anders, even als een dief, in het gemelde gat gevangen bleef, daar aan zijn ingang een aanslijking plaats had vanwege een aldaar liggenden berm.
In het Dievegat gekomen, moest men het Zwin opzeilen naar Sluis, tot men de punt eener aldaar liggende plaat voorbij was, en dan weer het Zwin af, langs de andere zijde der plaat, het recht op de oude of vroegere kil van ter Hofstede aanzetten. Gedurende de overtocht vroeg Napoleon, onder andere minder belangrijke vragen, naar de diepte van het Zwin op de verschillende plaatsen, — of het diep genoeg zoud zijn om door linieschepen of brikken bevaren te worden enz.; — of er van het Hazegras op Ter Hofstede of Retranchement een veer bestond — of de schipper gedwongen was enz.
Op de hoek van de bedoelde plaat gekomen , vroeg hij den schipper of deze aan de overzijde reeds zijne garde zag, en in hoeveel minuten hij nu te Ter Hofstede aan wal zoude zijn? Op de eerste vraag antwoordde de schipper bevestigend, aan Z. M. de ruiters wijzende, welke reeds op den dijk geschaard stonden, en op de tweede vraag antwoordde hij: "Binnen vijf minuten." Napoleon nam zijn horologie in de hand en was uiterst te vreden, toen binnen die vijf minuten de hoogaars in de kil voor de wal draaide en hij aan land kon stappen.

De verkleumde Napoleon ging nergens in huis, maar liet terstond op de dijk een groot houtvuur aanleggen, terwijl Hennefreund , die de hoogaars bestuurd had, zich aan het vuur naast hem moest plaatsen. Hij kreeg de toezegging van een goede beloning en een levenslang pensioen. Z. M. betuigde hem nogmaals zijn tevredenheid over de afgelegde overtocht.
Na aldaar een kwartier vertoefd te hebben, steeg de Keizer te paard en reed met het grootste deel der ruiters naar Breskens. De burgemeester van Blankenberghe moest, met de drie schippers en enigen uit Z.M. gevolg, de Keizer in een wagen volgen, zodat hij pas in de nacht te Breskens aankwam. Den volgende morgen werden Hennefreund , Schilleman en Verhoeve op het bureau gebracht, alwaar de namen der twee eerstgemelden, die de Keizer hadden overgevoerd, werden opgenomen en hun een jaargeld van 300 francs werd toegezegd, dat beiden dan ook ontvangen hebben, en hetwelk tot heden toe (1853) nog door de enig overgeblevene Hennefreund genoten wordt. Daarenboven kregen de drie schippers 1000 francs, om die onderling te verdelen. In de namiddag van diezelfde dag keerden zij, met de burgemeester van Blankenberghe, naar Ter Hofstede en aldus naar Sluis terug.

Bron:
DE NAVORSCHER, Amsterdam, bij Frederik Muller, 1853, J.H. van Dale
zwinstreek.eu, J. Ballegeer en D.Shipley
Deuxième, Tome; Memoires de Constant 1 valet de chambre sur la vie Privée de Napoleon, blz.23