ZWARTE GAT/ VERDRONKEN ZWARTE POLDER

Door stormvloeden ontstaat tussen 1375 en 1404 het Zwarte Gat . Hiermee wordt het zeegat aangeduid, dat tussen de eilanden Casant en Wulpen ontstond, nadat onder andere door de St. Elisabethvloed in 1404 Wulpen in het westen veel terrein had verloren en oost-Catsant overstroomde (zie situatieschets).
Vroeger, toen Wulpen nog boven Catsant lag, vormde het in zekere zin een afsluiting voor de zeearm ten oosten van Casant, zodat de waterbeweging daar niet sterk was. De geul tussen beide eilanden heette de Blootheerskreek. Nu Wulpen hier echter geen belemmering meer vormt kunnen de getijden vrij door dit zeegat in en uit gaan.
Brugge maakt zich hierover ernstig ongerust. De stad meent, dat de toenemende verzanding van het Zwin mede aan het ontstaan van het Zwarte Gat is te wijten. De vloed valt namelijk het Zwarte Gat binnen en ontmoet daar de vloed, die een uur eerder langs het Zwin binnengekomen is. Telkens staat de stroming enige tijd stil, en laat ze slib bezinken.
Al jaren moeten de voor Brugge bestemde koopwaren in Sluis op kleine vaartuigen worden overgeladen. Vroeger vergde het transport naar Brugge 1 à 2 dagen. De kooplieden klagen omstreeks 1414 dat er nu 16 dagen en meer mee gemoeid zijn. Wegspoelen van het zand vanuit Brugge en geregeld uitbaggeren van 't Zwin helpen niet.

In 1414 begeven verscheiden leden van het stadsbestuur van Brugge zich met enkele magistraatspersonen van het Vrije naar de buurtschap Oostvliet bij het Zwarte Gat. Deze commissie bestaat onder andere uit ridder Simon de Lalaing, Laurens de Maech (ontvanger-generaal van Vlaanderen) en Pieter Bladelin (die in 1443 de Bladelinpolder zal indijken).
Brugge vreest dat de toenemende waterstroom vanuit het Zwarte Gat nadelig is voor de bevaarbaarheid van het Zwin en stuurt aan op afdamming er van. Het Zwin zal dan weer voldoende in- en uitstromend water hebben om het zand af te voeren.

In 1415 brengen afgevaardigden van Brugge nogmaals twee bezoeken aan het Zwarte Gat om de situatie in ogenschouw te nemen. In 1416 brengen ze opnieuw een bezoek, dit keer vergezeld van dijkmeesters, die verklaren dat het mogelijk is de Blootheersgeul (het restant van de Blootsheerkreek tussen Wulpen en Catsant) af te dammen, als men het gat niet te breed en te diep laat worden. Twee weken later varen schepenen van Brugge en de Heer ridder Lodewijk van Moerkerke uit. Ze zien een goede kans om de slikken langs het Zwarte Gat te bedijken en de Blootheersgeul te overdammen.

Het plan om het Zwarte Gat in te dammen wordt niet onmiddellijk verwezenlijkt, waarschijnlijk omdat in 1417 een drietal personen met het voorstel komt 400 gemeten van het verdronken land van Wulpen te herdijken, dat tot de parochies St-Lambert en Vernavenkerke heeft behoord. De nieuwe polder zal zich uitstrekken tot aan de geul tussen Wulpen en het Zwarte Gat (Blootheersgeul) en tot de zeearm tussen Wulpen en Groede (de Vloer). De dijk, die deze polder omgeeft, wil men in het noorden laten aansluiten bij de dijk van Wulpen, in het westen zou hij tussen Wulpen en het Zwarte Gat lopen. In 1418 wordt alleen deze herdijking voltooid (Cavenclaet polder); zij omvat ruim 332 gemeten. De door Brugge gewenste afsluiting van het Zwarte Gat met een dijk is niet uitgevoerd.

Tekening/ foto links naar Coornaert, Maurits; Knokke en het Zwin:
Na wederom een bezoek van de schepenen van Brugge begint Lodewijk van Moerkerke in 1422 aan het leggen van een dijkage tussen Catsant en Wulpen. Hij krijgt 3 jaar lang 100 guldens uit de staatskas als bijdrage.
In 1424 is het project voltooid.

De nieuwe polder sluit aan bij de Tienhonderd-polder, en beslaat 705 gemeten. Hij wordt aangeduid als de polder tussen Catsant en Wulpen, dan weer als de polder van de Heer van Moerkerke of als de polder van het Zwarte Gat.

Er worden enkele wegen genoemd in de Moerkerkse polder, zoals de weg die van hofstede Masekins-houke naar hofstede Jan Kusse loopt, “die comt van der scaperie walle” en de weg langs de “cleene Vlasschaert” (= Valschaert) en de “cleene Zompe” liepen eveneens wegen. De naam “wase gole” (wase = slijk) als perceelsbegrenzing wijst evenals „Zompe" op natte, slijkerige grond.

(dr. de Hullu geeft aan, dat het niet zeker is, dat de drooglegging Catsant met Wulpen verbonden heeft; immers in de rekeningen van St. Pieter van 1460-1465 komt Cadzand voor als een “eiland rondomme staande in de Zee”) Ook de kaart van Pieter Pourbus uit 1571 toont deze situatie.

In 1470 vindt een kommissie van deskundigen dat de verlanding van de vaargeul tussen Sluis en Catsant is verergerd, sedert men het Blootheerskreekgat tussen Catsant en Wulpen in 1422-1424 afgedamd heeft. Als oplossing worden onder andere genoemd, een kanaal langs Coxyde of een geul bij Gaternesse. Na overleg met Hertog Karel de Stoute wordt gekozen voor de minst moeilijke oplossing, het doorsteken van de dijken van de Moerkerkse polder. In het najaar van 1473 wordt deze dijkdoorbraak uitgevoerd.

Men had gehoopt dat het water, bij vloed door het Zwarte Gat naar binnen dringend, bij eb door het Zwin zou stromen en daar de zandbanken wegspoelen. Het water trok zich echter weer door het Zwarte Gat terug, zodat de zandbanken in het Zwin rustig verder konden aangroeien.

De Grote Raad van Mechelen staat op 24 april 1486 het gevraagde oktrooi toe om de dijken van de Zwarte Gatpolder te dichten. Er heeft zich ter plaatse evenwel een diepe stroomgeul gevormd, zodat de afdamming geen gemakkelijke taak is. Men brengt grote hoeveelheden materiaal naar het Zwarte Gat. Talloze schuiten voeren aarde, stenen, stro, riet en rijshout aan. Bij Sluis worden de paalwerken tussen de beide kastelen verwijderd om dit hout te verwerken in de dam van het Zwarte Gat. Bij Mude ligt op de schorren het wrak van een haringbuis (type boot); deze wordt voor hetzelfde doel gesloopt. Drijfhout “gheraept up de zeecant” is eveneens bruikbaar.
Blijkbaar doen zich reeds spoedig grote moeilijkheden voor. Er wordt voortdurend advies ingewonnen van een groot aantal personen. Er komen uiteindelijk twee hoofden tot stand. Enkele haringbuizen (type boot), door Brugge speciaal voor dit doel aangekocht, worden in het zeegat tot zinken gebracht. Er is in 1487 nog een partij hout uit de Oostzeelanden aangevoerd. Daarna stagneert het werk.

In 1498 is Wulpen door de werking van de zeegolven tot een onbeduidend eiland boven Breskens herleid. Als gevolg daarvan bereikt de vloed bijna even vlug het Zwarte Gat als de Zwinmonding. De twee stromingen botsen op elkaar ten zuiden van Kadzand en zetten daar banken af. Vanaf 1498 vaart herhaaldelijk een door de Hertog aangestelde kommissie uit om de wateren rond Catsant en Wulpen, alsook de Honte te inspecteren.
Men besluit in 1505 een nieuwe poging te doen om het Zwarte Gat af te sluiten. De bedijker Jeremias Laureijn heeft eind 1507 de dam gereed. Echter, de Tweede Cosmas- en Damianusvloed vernielt in 1509 een groot deel van de nieuwe dam. Brugge kan de financiële middelen niet opbrengen, en moet de dam helemaal opgeven.
Brugge komt in 1515 daarom met het plan om een dijk op een veiliger plaats bouwen, nl. ongeveer 2 km ten zuiden van Oostvliet, ter hoogte van Croxhoucke, waar zich al zandbanken gevormd hebben. De andere steden van Vlaanderen weigeren verdere medewerking. Het plan gaat niet door.

De aanwas van schorren en slikken, en de inpoldering van deze gebieden maken van de benedenloop van het Zwarte Gat een smalle getijdengeul. De eilanden Catsant en Suutsant groeien aan elkaar. Ingedijkt worden de Antwerpenpolder (1417), Capellepolder (1422), Baenstpolder (1448), Crubekepolder (1502), St. Janspolder (1527), Lampinspolder (1530), St. Jorispolder (1534), Adornispolder (1536), Metteneyepolder (1543), Eikenpolder (1547), Nieuwenhovenpolder (1554) in de monding van het Zwarte Gat, Lijsbettepolder (1556), Lodijkpolder (1556), en verder richting 't Zwin (zie overzicht).

(no.1) In 1602 werd het gehele noordelijke deel van het overgebleven Zwarte Gat afgedamd en ingepolderd tot voorbij de Marolleput door Anselm Opitius Adornes. Het is de Grote St. Annapolder, een langgerekte polder van 101 ha. Op een opwas in het midden van de polder staat de nederzetting Sinte Pier, genoemd naar de naastliggende schans St. Pieter. Het is een gehucht van dijkwerkers en landarbeiders, dat zal uitgroeien tot het dorp Nieuwvliet in de Heerlijkheid Nieuwvliet.

De Grote St. Annapolder overstroomt in 1653-1656, maar is daarna weer bruikbaar. Hij overstroomt nogmaals in 1682 en wordt herdijkt in 1690 door nieuwe eigenaar Jacob Danekins.

Schorren en restanten van de Moerkerkepolder in de monding van het Zwarte Gat worden in 1623 met een dijk van de Westerschelde afgesloten en heet de Zwartepolder.

(no.2) Met het bedijken in 1639 van De Kleine St. Anna Polder (32ha) onder de Grote St. Annapolder is de gehele getijdegeul van het Zwarte Gat ingepolderd. De polder overstroomt echter in 1653 en wordt herdijkt in 1656 door Jan Pieterszoon Puijs, rijswerker te Sluis. Hij vraagt en krijgt in ruil daarvoor vrijdom van verponding en andere belastingen van de Staten-Generaal. De Kleine St. Annapolder wordt dan het Puijspoldertje genoemd. De polder krijgt een nieuwe eigenaar, Vrouwe Constance Theresia van der Goes, die na een overstroming door een stormvloed in 1682 geen actie meer onderneemt.
Jacob Danekins neemt in 1698 dat hij het poldertje over in ruil voor eeuwige cijns van 15 pond Vlaams 's jaars, op voorwaarde dat hij het op zijn eigen kosten zou herdijken. Dit laatste heeft hij gedaan, wat hem over de 2000 guldens heeft gekost.

Door een uitzonderlijk hoge waterstand van de Westerschelde overstromen in 1802 de 120 ha grote Zwarte Polder en het naastgelegen dorp Oostvliet. Oostvliet wordt niet meer herbouwd. Alleen hofstede De Hoogte staat daar nog.

Slechts een klein gedeelte, de Zwarte Polder, 8 ha groot, wordt in 1803 herdijkt.
In 1829 volgt nog herdijking van ca 23 ha land, de Herdijkte Zwarte Polder (Van Melle's Schorre). Het grote gebied, de Geïnundeerde Zwarte Polder wordt niet herdijkt.
In 1928 is een gemaal gebouwd en van een afwateringsgeul door de grote sluftermonding voorzien.  Het zorgde er voor dat het schorrengebied open bleef liggen voor overstroming door zeewater en de afvoer daarvan.
Eind 1971 is het gemaal buiten werking gesteld en verzandde de afwateringsgeul.

Bij de watersnoodramp van 1953 begeeft de al zwakke dijk van de Herdijkte Zwarte Polder het en overstroomt het akkerland van Pieter de Putter.

Met de dijkverzwaring in 1980 werd een groot deel van het reservaat daaraan opgeofferd. Ook de naar het oosten liggende vertakking van de kreek kwam deels onder de dijk te liggen, zodat het oostelijke uiteinde van het buitenwater werd afgesneden en daarin verzameld water sindsdien niet meer kan worden afgevoerd. Er vormde zich drijfzand. Geregeld bleven paarden en wagens in dit drijfzand steken.
In 2006 werd een paard uit het drijfzand gered door onder andere de KNRM Cadzand.

Het gehele gebied is sinds midden 20e eeuw ingericht als natuurgebied de Verdronken Zwarte Polder. De Herdijkte Zwarte Polder, sinds 2005 eveneens natuurgebied, is niet toegankelijk voor publiek.

Bron:
Gottschalk, M.K.E. ; Historische geografie van westelijk Zeeuws-Vlaanderen. deel 2, p.123, p.136.; 1983.
Kraker, dr. A.M.J. de; Zes eeuwen stormvloeden periode 1404-1976;
Van Empel en Pieters; Zeeland door de eeuwen heen, deel 1, blz.231.
Roos, G.P.; Beknopt geschied- en aardrijkskundig woordenboek van Zeewsch-Vlaanderens Westelijk deel, blz.41; 1874.
De strijd voor het behoud van Het Zwin; Marc Ryckaert, André Vandewalle
D. Vogelaers, G. Adriaenssens en M. Strobbe; De Zwindelta, een kameleon door de eeuwen heen; 1970
Keyser, Albert de; De dam in het Zwarte Gat 1515; 1977
Chastelain, Jean-Didier; Bloei en verval van de Zwinstreek, 1957.
Gilliodts-van Severen, L.; Bruges Port de Mer, Inventaire IV, p. 210
Coornaert, Maurits; Knokke en het Zwin; 1974
Delta Instituut voor Hydrobiologisch Onderzoek, Yerseke; W. G. Beeftink, M. C. Daane en W. de Munck; 1987
Atlas Jacob Kuyper, 1865
Google Earth Pro