SINT SEBASTIAANSGILDE VAN CADZANT

Bij de opkomst van de steden vanaf de twaalfde eeuw, ontwikkelde zich het gildewezen. Om de steden te beschermen organiseerden zich de kruisboog- of voetboogschutters vanaf de 13de eeuw in de Sint-Jorisgilden. De kruisboogis een krachtiger wapen dan de handboog. Vanaf de 15de eeuw treft men de Sint Sebastiaan (feestdag 20 januari) handbooggilden aan in de plattelandsparochies. De militaire taak viel vrijwel geheel weg ten voordele van het tijdverdrijf in een sportvereniging. Vanaf de 15e eeuw verdwenen de handbogen als oorlogswapen. Op het platteland bleven ze wel behouden als bescherming tegen roversbenden. Omwille van de oorlogsomstandigheden in de 16e, 17e en 18e eeuw lag de werking van veel gilden stil. Vanaf de tweede helft van de 18e eeuw komt er een nieuwe bloei, waarbij de schuttersgilden een belangrijke sociale functie in de dorpsgemeenschappen hadden. De Eerste Wereldoorlog remde de opgang van de gilden en bracht sommige de doodsteek toe.

Het bestuur van een gilde bestaat uit een hoofdman (= voorzitter die de boetes kan opleggen), dekens (penningmeester, kerkmeester, secretaris), oudermans (=wijzen), koning en eventueel een lid. Aan de breuk/halsbant (= ketting) hangen de ‘gay/gaeij’ (onderaan) en de ‘schakels’ (= zilveren plaatjes met naam en datum). De ‘koning’ (= sire) kreeg een gratis maaltijd, mocht het ‘koningszilver’ (= de breuk) dragen maar moest wel een eigen zilveren schakel betalen om toe te voegen aan de breuk. De Koningsschieting werd voor het eerst vermeld in 1332. De dag begon met een vroegmis waarna men vertrok naar het schuttersplein om er te pogen de koningsvogel (gayschieten) af te schieten. Indien een persoon driemaal na elkaar koning kon worden dan werd hij keizer. Bij het niet nakomen van zijn verplichting werd een gildenbroeder door de hoofdman verplicht een geldelijke boete in de eikenhouten busse te stoppen. Dit kon opgelegd worden omdat men de boog op de grond had gesmeten, iets thuis vergeten was, maar ook omdat men vloekte, loog, vals speelde, een wind liet, etc.

Uit een akte van 1597 in het archief van Sluis, blijkt het bestaan van het Schuttersgilde van St. Sebastiaan te Cadsant:
Den Heer Sijmoen Vermeulen, pastoor van Cadsant, Bartholomeüs Jansens, deken van het Schuttersgilde ‘de gemeene gildebroeders van den Eylande ende Prochie van Cadzant’ aldaar en zekere Nikolas Dort, aldaar woonachtig, verklaren gelicht te hebben op de griffie van de stad Sluis een zilveren halsband met tien zilveren vergulde schilden en een klein zilver shildeken met vijf zilveren gaaien, te weten een grooten gaai, een middelbaren en drie kleine, hangende aan een zilveren ketentje, alles toekomende het voorzeide gilde en indertijd op die griffie in bewaring gegeven.
Het gilde 'de gemeene gildebroeders van den Eylande ende Prochie van Cadzant.' moet tot 25 april 1605 bestaan hebben. Aan het hoofd stonden tot die tijd de hoofdmannen Jan Lambrecht en Claes de Meulenare.

In 1619 is de schuttersvereniging heropgericht onder de naam ‘Het Gilde van Sint Sebastiaan’. Opvallend is dat de naam van de katholieke heilige weer door de protestantse bevolking gebruikt wordt.

Het gilde is hoogstwaarschijnlijk eind 18e eeuw opgeheven, want op 3 Juni 1769 gaf het Vrije van Sluis aan de kerkeraad van het dorp verlof om “eenige zilveren schilden komende uit hoofde van een oud schuttersgilde ten voordeele der armen te verkoopen”.


STATUTEN VAN HET SINT SEBASTIAANSGILDE VAN CADZANT
goedgekeurd door burgemeester en schepenen 's Lands van den Vrije, den 18 Junij 1619.

Allen dengenen, die dese lettren sullen sien of te hooren lesen, Burghmeestren ende Schepenen 's landts van den Vrijen, doen cond ende kennelick, dat wij, opt versouck aen ons gedaen vanwegen onsen welbeminden den hooftman, deken ende beleeders van 't Gilde van Sinte Sebastiaen, vervangende de gemeene gildebroeders van den Eylande ende Prochie van Cadzant, ende thaerlieder ernstiger begeert ende bede, overzien hebbende zeecker poincten ende articulen, bij hem lieden ons verthoont ende overgegeven, streckende tot onderhoud van goede politie ende ordonnantie van deselve schutterije, die zij begeert hebben over hem lieden gestatueert ende geconsenteert te worden, daeroff tinhouden hiernaer volght van woorde te woorde.

I.
Eerst, dat de voorseyde gildebroeders mogen kiesen eenen hooftman, ende dien hooftman sal eed doen burghemeesteren ende scepenen 's landts van den Vrijen ofte hunne gecommitteerde, ende dan sal den voornoemden hooftman eed doen doen allen de gildebroeders in sulcker manieren als hier verclaerst staet; ende alle jare te maecken eenen nieuwe deken ende vier nieuwe beleeders, tenzij dat zijt blijven wilden ter beliefte van den hooftman, keyser, coninck, deken ende beleeders voorseit, denwelcken men den eed sal staven wel ende deugdelick tgilde te regieren, alsoot behoort, welcken eed niemand wederseggen en magh, op de boete van xx schellinghen parisis, telckerwerff als hij vermaent zijn sal, om zijnen eed te doen; welcken eed elck accepteren moet binnen veerthien daegen naerdat hij gemaent is, op de boete van drij pont parisis, ende daerenboven den eed te accepteren op onverhoorthede jegens den hooftman, keyser, cueninck, deken ende beleeders, daeraff staende theurlieder correctie ende dit al op heerlicke inninge, ten prouffyte ende reparatie van den halseband vant voorseide gilde.

II.
Item, soowie in den voorseiden gilde commen wilde, die sal daeromme bidden ende doen bidden bij eenen gesworen gildebroeder.

III.
Item, soowie in den voorseiden gilde commen sal ende ontfangen werd bij den eed vanden voors. gilde, die wert gehouden te geven den gilde drije ponden parisis, ende den clercq zes schellinghen parisis, ende voort te onderhouden de ceurenende statuyten vanden gilde, gelijck andere gildebroeders, ende wert gehouden te hebben eenen redelicken boghe van spaensch hout oft beter, met een dozijne schichten ofte meer, op heerlicke inninge, als vooren.

IV.
Item, de voors. gildebroeders sullen alle jare eens opwaert naer den gayschieten, talsulcker plaetse ende daeghe, alst den hooftman, keyser ende coninck gelieven sal, ende den deken ende beleeders sullen mogen nieuwe gildebroeders ontfangen, als zij vergadert zijn ter cause vanden gilde, hoe ende waer dattet zij, ende soowie dat in den gilde compt voor den gaeydagh die sal den voor leden jaerschare volle costen gelden, ende wie op den gaeydagh compt, halve costen.

V.
Item, soo wie vande gildebroeders voors. den gaey sal affschieten, die sal quyt zijn van alle costen dat jaer gedeurende, mits een schildeken aenden halsbant te geven ende hanghen, naer zijn macht.

VI.
Item, soo wat gildebroeder het zij, die thoeyken hebben sal, die wert sondaeghs daernaer gehouden te geven een hamme, ofte drije pont parisis daervooren; ende die ter contrarie dede, men sal op hem verteiren gelijcke drije pont parisis, te betaelen binnen xiiij dagen, op de boete van xx schellinghen parisis, al op heerlicke inninge.

VII.
Item, dat geen gildebroeder, wie hij zij, hem en vervoordere te clossen op closbaenen, op bolbaenen, op kegelbaenen oft op de bonte koe, om gelt ofte bier, met zijn livreye aen van de schutterije, oft oock metten schietlap, hantschoe ofte trensgaren, ofte ijet, den boge aengaende, over hem hebbende, elcke reijse op de boete van xx schellinghen parisis op heerlicke inninge.

VIII.
Item, soo wanneer een gildebroeder overleden is, men sal de gildebroeders doen dagen, bij den bode vant gilde, aldaer te commen ter begraeffenisse ofte lijcke, ende wat gildebroeder, soo gedaeght zijnde, niet en quame, die sal verbeuren xx schellingen parisis, ten ware dat hij [yet] nootsaeckelick te doen hadde, den coninck ofte anderen van den eed te kennen gevende, op de boete als vooren.

IX.
Item, soo wat gildebroeder naer den gaeij schieten sal, die en sal hem niet vervoorderen te schieten met ijemants boutten (van zeer dichtbij), dan met de zijnne, op de boete van vi schellingen parisis, heerlick te innen.

X.
Item, dat den deken ende beleeders, elck jaer naer den gaeijdagh rekeninge doen sullen vanden voorleden jare ofte emmers binnen xiiij dagen daernaer onbegrepen, van alle de costen, binnen dien jare gedaen, den voornoemden gilde aengaende, ende oock insgelijcx rekeninge te doen van alle de boeten, gevallen binnen den selven jare op de boete van drije pont parisis, heerlick te innen.

XI.
Item, als de voorseide rekeninge gedaen is, soo wert elck gildebroeder gehouden te betaelen van dien voorleden jare, binnen thien dagen daernaer, ten ware datter den deken mede tevreden ware, elck op de boete van xxiiij schellingen parisis, ten prouffijte van den gilde, op heerlicke inninge ende executie.

XII.
Item, soo wanneer men deken ende beleeders vermaken sal, soo zal den hooftman metten nieuwen coninck, deken ende beleeders vragen off zij willen blijven dienen, ende sullen zeggen ja ofte neen; soo sullen degene die affgaen elck notable mannen kiesen in heurlieder stede, alsoowel deken als beleeders, alsooverre als zij afgaen willen, ende alle degene, die gecoren werden van den ouden eed, sullen terstont gehouden zijn nieuwen eed te doen, sonder jegens te seggen, op de boete van xx schellingen parisis.

XIII.
Item, soo wanneer dat een gildebroeder compt te sterven, het gilde sal hebben zijn beste boge ende schichten, bij hem achtergelaten, ofte daervooren vier ponden parisis, ten prouffijte vant gilde, ende zal daerenboven cost ende last moeten helpen draegen inde schulden ofte lasten, daerin dattet gilde, int jaer van zijn overlijden gevallen is.

XIV.
Item, soowie opwaerts schieten sal ende den gaeij affschiet, die sal coninck zijn, ende die de vleugels affschieten sullen, die sullen ridders zijn; ende waert bij al dien dat den coninck ofte ijemant afschote, dan sal men gaen tusschen de doelen naer ouder costume om ridders ende baillu, alsoot behoort.

XV.
Item, soowie coninck sal zijn, van wat qualiteit ofte conditie hij oock ware, die sal gehouden wesen sdaeghs naer de gaeijfeeste, den halseband vant gilde te brengen in handen van den hooftman ofte deken van den voornoemden gilde, op de boete van drije ponden parisis.

XVI.
Item, dat ge viele, dat den coninck drije jaren achtereen volghende den gaeij affschote, soo sal hij keyser zijn ende sal tvoorseide gilde niet gehouden zijn, hem te geven den gaeij met den halsbant, maer tvoorseide gilde sal gehouden zijn, hem te doen maecken eenen silveren vergulden keten, met drije gaeijkens silver vergult daeraen hangende, wegende alsoo vele als de gemeene gildebroeders ende den eed van tvoorseide gilde goet duncken sal, ende niet meer, behoudens dat oock den voornoemden keyser, zijn leven lanck, quytte sal gaen van costen, den voorseiden gilde aengaende; dies wert den voorseiden keyser gehouden met de gildebroeders te trecken t'allen schietspelen ende plaetsen, daer de voornoemde gildebroeders eere beschieten mogen, ende oock believen zal.

XVII.
Item, soo wanneer eenige schutters eenige schietspelen houden van prijsen te winnen, ofte trecken in andere plaetsen om prijsen te winnen, dat sal wesen ten coste, bate ende schade van degene die deselve opset, ende van degene, die schieten sullen ofte consenteren mette contribueren, ende tot niemants anders costen; ende die ter contrarie dede, dat waer elck opde boete van thien pont parisis, tot prouffijte van den heere, zoo dicwils alst gevalt; welverstaende nochtans, dat die van den voornoemden gilde niet en sullen mogen trecken om schieten uytten lande ende appendantse van den Vrijen, sonder expres consent van der weth, op daeraf gecorrigeert te zijn met er discretie van derselver weth, volgende het 143ste article van de ceuren van den voorseiden lande.

XVIII.
Item, soowie ende wat gilde, dat van buyten commen sal om te schieten om den wijn, dat men niet hooger schieten en sal dan xxiiij schellingen parisis, voor elcken wijn off deselve te betaelen die ter contrarie dede.

XIX.
Item, soo wanneer dat gildebroeders van advijse werden ergens te trecken, ofte vergaren ten prouffijte, oorboor ende eere vanden selven gilde, ende die daer niet en quame, die sal verbeuren xxiiij schellingen parisis, ten ware dat hijt te kennen gave, dat hij belet hadde, twelcke hij te kennen geven moet den coninck ofte deken op de boete als vooren.

XX.
Item, soo wanneer dat de gildebroeders eenigh geschil hebben, spruyt ende ter cause vanden gilde off anders, dat deken ende beleeders sullen opnemen dat geschil aff te leggen ende te peyse te bringen, ende soo wie dat wederzeyde, dat te laten peysen, dat ware op de boete van xx schellingen parisis, alsoo menichwerffven als hijt wederzeyde, de boete te innen bij den deken, ter wat plaetse dat geviele, ten prouffijte vanden voornoemden gilde, ende noch voort te staen ter correctie van den hooftman, keyser, coninck, deken ende beleeders, alop heerlicke inninge ende executie. Ende indien eenigh gildebroeder soo rebel ware, dat men dien royeren sal ende doen betalen zijn uytscheeden ende jaercosten van dien jare, op heerlicke inninghe binnen zijnen leven, tot den daege dat men hem royeren sal.

XXI.
Item, soo wat gildebroeder, die scheyden wilde uyt den gilde, die wert gehouden te toogen de oorsaecke, waerom hij uijt den gilde scheijden wilt, ende is de cause redelicken, soo sal hij geven den gilde, eer hij uijtscheijden sal, drije ponden parisis in gelde, ende contribueren in alle costen van dien jare.

XXII.
Item, dat men alle jare schieten sal om den wijn, te weten: den eersten sondagh van meije, ende sal gedeuren tot den laesten sondagh van september, ende men sal alle sondage hebben van den gilde xij schellingen parisis. Dies soo wert 'teerste spel van elcken sondage der gilde, ende men sal dat in de busse steecken, ten prouffijte van den voorzeyden gilde.

XXIII.
Voorts, soo wie binnen den hove eenige vileinie ofte lachter spraecke vanden boghe, zij waren gildebroeders ofte geen, sal verbeuren de boete van thien schellingen parisis.

XXIV.
Item, dat niemand van de gildebroeders ofte anderen, de boge hanterende, en sal den anderen injurieren ofte fortselicken binnen den hove toespreecken, op pene (straffe) van datelick gecorrigeert te worden, naer merite vander saecke, ter discretie van de gildebroeders, daer present zijnde ende twee schellingen parisis.

XXV.
Item, soowie den boosen vijand noempt, daer van vermaend, binnen den hove oneerlicken spreekt ofte swoer, zijn vuijlicheit maeckte achter den doelen, zijn water maeckt, ofte eenigen wint van hem laet gaen, den boge ofte pijl in de hand hebbende, sal telker reijse gehouden wesen zijnen hoed, mutse ofte bonnette, eenen doorganck voor aan het witte hangen, twelck hij sal mogen aflossen, mits terstonts betalende de boete van twee schellingen parisis.

XXVI.
Item, dat men alle pijlen zal meten voor de prange (slagboom), sonder aen de stake ofte pijlen metter hand te commen; oock aen den doel niet snijden douwen ofte aerde affnemen, al op de boete van eenen schelling parisis.

XXVII.
Item, den eersten schietende van den heule (bruggetje)sal gehouden zijn elcken deurganck den gecostumeerden roup met luijder stemme te roupen, opdat eenen ijegelick gewaerschouwt mach wesen hem te wachten, ende dat, alsoo geroepen zijnde, het geschiede dat ijemand hem bloot gaeve ende gequetst wierde binnen den hove, sullen de schutters daeraff ontlast zijn.

XXVIII.
Item, naerdat den eersten schietende geroepen sal hebben als vooren, soo en sal hem niemand vervoorderen, overluijd te clappen, coutten ofte eenige beroerte te maecken, maer die tspel aensien, silencie ende gehoor te geven, op de verbeurte van twee schellingen parisis.

XXIX.
Item, soo en sal den eersten schietende hem niet vervoorderen te schieten vóór ende aleer dat alle de schutters, alsdan schietende, geaccordeert zijn ende alle pijlen getrocken, op gelijcke pene.

XXX.
Item, den eersten geschoten hebbende werd gehouden zijn schot te volgen, ende overgecommen zijnde, te vertouven, tot alle de schutters, alsdan schietende, over zijn, en alsdan de pijlen gelijck trecken, op gelijcke pene.

XXXI.
Item, den heul uijtgeschoten zijnde, sal den naesten moeten heulen, ende de naeste pijlen tsamen in heule gevallen zijnde, op te raepen ende die voor den doel stellen, ofte ijemand van de partije in de hand geven, ende d'andere pijl en van het contraheul sullen t'samen mogen bij een ander schutter opgeraept worden, op de verbeurte van eenen schelling parisis.

XXXII.
Item, dat niemand, geschoten hebbende, wegh gaen en sal ofte van tusschen doelen scheijden, eer hij zijn gereetschap bewaert, gerekent ofte het geselschap tevreden gestelt sal hebben, op de verbeurte van twee schellingen parisis.

XXXIII.
Item, terwijle dat men ten doele schieten sal, sullen degene die tspel aensien, gehouden zijn, ten vermaene vanden knape, bode vanden gilde, openbaerlick seggende: laet gildebroeders sitten, op te staen, ende de gildebroeders ofte schutters plaetse geven, hij en zij coninck, hooftman, deken van andere schutterijen ofte van den collegie van desen lande vanden Vrije, op de boete van twee schellingen parisis, te verbeuren bij elcken, die ter contrarie dede; ofte, bij gebreecke van dien, zijn hoed ofte bonnette eenen doorganck voor het witte hangen.

XXXIV.
Item, geene schutters ofte beminnaers vanden boghe en sullen hem vervoorderen eenige overtreders van boeten te heulen in eenige heulen, voor ende aleer zij, overtreders, sullen betaelt ende volcommen hebbende boeten ende peijnen, bij hem verbeurt, ter oorboore vande gildebroeders, op de boete van drije ponden parisis.

XXXV.
Item, indien eenige prijsen te winnen waren binnen den selven hove, en sal den prijsmeester van dien niet gehengen ofte toelaten eenighe overtreders naer eenighe prijsen te schieten, aleer zij betaelt ende volcommen hebben als vooren, op pene, bij den prijsmeester ete verbeuren xxiiij schellingen parisis.

XXXVI.
Item, dat nu voortsaen hem niemanden vervoordere, hij zij gildebroeder ofte niet, gedeurende de convive ofte maeltijt, elcanderen eenige gesette maete van bier ofte wijn toe te brijngen, opde verbeurte, soo dicwils alst geschied, van eenen schelling parisis.

XXXVII.
Item, en sal niemand hem vervoorderen te schieten naer het hoeijken, hij en zij gildebroeder, ten ware met consent van de gildebroeders; ende indien sulck schutter, geen gildebroeder zijnde, het hoeijken schutterlick wonne, wert gehouden de schichten, vóór zijn vertreck, te laten in handen van den deken, ofte in zijne absentie, in handen van ijemand van den eed.

XXXVIII.
Item, wie dat int hoff van de schutterije compt, daer eenige gildebroeders vergadert zijn, sonder te doen reverentie aen deselve, sal verbeuren telcker reijse eenen schelling parisis.

XXXIX.
Item, soo wie int hoff compt, daer eenighe van de gildebroeders schieten, ende zijnen hoet aen de pinne ofte wit hanght, sal verbeuren zijnen hoet, die hij sal mogen lossen met zes schellingen parisis.

XL.
Item, soo wie staet om te schieten, ende den pijl laet uijt den boghe vallen, sal verbeuren elcke reijse eenen schelling parisis.

XLI.
Item, wie dat met den pijl in den boghe staet, dewijle dat een ander schiet, sal verbeuren elcke reijse eenen schelling parisis.

XLII.
Item, soo den eenen gildebroeder met den anderen spot in schieten, sal verbeuren elcke reijse twee schellingen parisis.

XLIII.
Item, wie schiet met den boghe, ende hout het ondersteboven, sal verbeuren eenen schelling parisis.

XLIV.
Item, wie int schieten den pijl contrarie houd, sal verbeuren elcke reijse eenen schelling parisis.

XLV.
Item, soo wie dat schietende roupt: jou, ofte ijemand van zijn maets, ende is geen jou, sal verbeuren elcke reijse twee schellingen parisis, ofte zijn hoed, bonnet ofte mutse eenen doorganck voor het witte ofte doel hangen.

XLVI.
Item, oft geviele, datter eenig gildebroeder ware, die hemselven te buijten ginge int verbeuren van eenige van deselve boeten, sal gehouden zijn terstont zijn verbeurte boeten te betaelen, ten ware dat den deken met hem tevreden ware; ende indient geviele, dat den deken wat bijsonders hadde te doen, dat hij niet en conde comment en hove, soo sal hij vermogen te stellen een ander in zijn plaetse, daer den hooftman mede tevreden sal zijn, als naer costuijme.

XLVII.
Item, de overtreders van dese ordonnantie sal men corrigen: te weten, de gildebroeders bij de gemeene schutterije ende d'ander, met verbieden van den hove ende de doelen, tot alderstont zij de boeten ende trecht van deselve doelen sullen betaelt hebben.

XLVIIL.
Alle welcke boeten datelick sullen opgeleijdt ende versamelt worden inde busse, om alsoo geappliceert te worden tot recreatie van den geselschappe. Alle welcke voorseide poincten ende articulen wij, burghemeesteren ende schepenen voorseit, den voornoemden hooftman, deken ende gemeene gildebroeders, geconsenteert ende toegelaten hebben in forme ende teneure voornoemt, tot decoratie ende goede politie van denselven hove, voor hemlieden ende heurlieder naercommers, ordonnerende deselve bij hem lieden ende elck in zijn regard, t'onderhouden, opte penen ende verbeurten, daerinne vermelt; reserverende aen ons ofte onse naercommers, naermaels, indient ons goetdunckt, die te mogen veranderen, vermeerderen ofte verminderen.

Aldus gearresteert in den collegies lants voornoemt, ende, in kennisse der waerheit, den contrezegel hier onderaen doen hangen ende laten bevestigen mette signature van onsen greffier, desen achtiensten der maend Junij x v j ° negenthiene.
[Is geteekend:] P. S. Poelveld.

Bron:
Dale, J.H.; Bijdragen tot de oudheidkunde en geschiedenis inzonderheid van Zeeuwsch-Vlaanderen, deel 4 blz.243
De Biekorf, heemkundig tijdschrift, vol.43, 1937
Dr. Jan de Hullu